ECLI:NL:GHARL:2015:7166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
200.152.839
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot vernietiging huwelijkse voorwaarden en verdeling huwelijksgoederengemeenschap met Belgisch recht als toepasselijk recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om verzoeken tot vernietiging van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De partijen, een man en een vrouw, zijn op 20 december 2004 in Las Vegas gehuwd en hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld die op 14 december 2004 zijn verleden bij een notaris in Antwerpen. De man heeft de Belgische nationaliteit en de vrouw de Israëlische. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren. De man heeft op 19 september 2013 en de vrouw op 25 september 2013 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere beschikking van 23 april 2014 de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om te verklaren dat Belgisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.

In hoger beroep heeft de vrouw grieven ingediend tegen de niet-ontvankelijkverklaring en verzocht om haar alsnog ontvankelijk te verklaren. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om te verklaren dat Belgisch recht van toepassing is. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de verzoeken van beide partijen als nevenvoorzieningen in de echtscheidingsprocedure kunnen worden beoordeeld. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de verzoeken niet inhoudelijk heeft beoordeeld en besluit de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor de afwikkeling van het huwelijksgoederenregime en het verzoek van de man om te verklaren dat partijen zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Deze beschikking is op 24 september 2015 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.839
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 352981 en 354994)
beschikking van de familiekamer van 24 september 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C. Braun te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 april 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 juli 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, met producties 1-4, ingekomen op 10 september 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 20 december 2004 te Las Vegas (Nevada, Verenigde Staten van Amerika) gehuwd. Zij hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld, die op 14 december 2004 bij een notaris te Antwerpen (België) zijn verleden. De man heeft de Belgische nationaliteit, de vrouw de Israëlische.
3.2
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2005,
- [kind 2], op [geboortedatum] 2005, en
- [kind 3], op [geboortedatum] 2008.
3.3
De man heeft op 19 september 2013 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vrouw heeft op 25 september 2013 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 23 april 2014 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken betreffende de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden en in haar (subsidiaire) verzoeken betreffende (kort gezegd) de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek te verklaren voor recht dat Belgisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat partijen zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven richten zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar hiervoor onder 3.4 weergegeven verzoeken. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen, haar alsnog ontvankelijk te verklaren in die verzoeken en de zaak te verwijzen naar de rechtbank.
4.2
De man is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven verzoeken. De man verzoekt – in het principaal hoger beroep – de verzoeken van de vrouw af te wijzen en – in het incidenteel hoger beroep – voor recht te verklaren dat Belgisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat partijen zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.
4.3
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Allereerst stelt het hof – met partijen – vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding. Op grond van artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht ter zake van de met de echtscheiding verband houdende nevenvoorzieningen. Het hof acht zich bevoegd kennis te nemen van de verzoeken van zowel de vrouw als de man. Daarbij overweegt het hof dat al deze verzoeken zijn aan te merken als – dan wel betrekking hebben op – nevenvoorzieningen in de zin van artikel 827 lid 1 Rv. In zoverre slagen de grieven van de vrouw in het principaal hoger beroep. Ook de door de man verzochte verklaring voor recht inzake het toepasselijk recht en het huwelijksvermogensregime kan in het kader van deze (echtscheidings)procedure worden beoordeeld, nu noch artikel 827 lid 1 Rv noch het systeem van de wet zich daartegen verzet.
5.3
De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om te verklaren voor recht dat Belgisch recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Het hof stelt voorop dat de rechter ambtshalve gehouden is de vraag te beantwoorden welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De vraag welk recht de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen beheerst, dient te worden beantwoord aan de hand van het op 14 maart 1978 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, verder: het verdrag). Ingevolge artikel 4 lid 1 van het verdrag wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijk recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Partijen zijn het erover eens dat zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in België hebben gevestigd, zodat Belgisch recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime en – ingevolge artikel 10:51 van het Burgerlijk Wetboek – op de verzoeken met betrekking tot (de verevening van) de pensioenen. In zoverre slaagt de grief in het incidenteel hoger beroep van de man.
5.4
Nu de rechtbank de man en de vrouw ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun respectieve verzoeken, dient de bestreden beschikking – in zoverre – te worden vernietigd.
5.5
De vrouw heeft het hof verzocht de zaak (ingevolge dan wel analoog aan artikel 76 Rv) te verwijzen naar de rechtbank, mede met het oog op artikel 6 EVRM en het belang van een eventuele behandeling in twee feitelijke instanties. De man stelt zich op het standpunt, zoals dat tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2015 nader is toegelicht, dat, indien het hof niet aanstonds oordeelt dat alle verzoeken van de vrouw voor afwijzing gereed liggen, de onderhavige verzoeken alsnog inhoudelijk dienen te worden beoordeeld door de rechtbank.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat echtscheiding tussen partijen ten tijde van de mondelinge behandeling op 2 juni 2015 nog niet was uitgesproken door de rechtbank en dat als gevolg daarvan het huwelijk tussen partijen nog niet ontbonden is. Reeds hierom kan naar het oordeel van het hof thans nog niet worden beslist op de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen. Datzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor het verzoek van de man om te verklaren voor recht dat partijen zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen conform de huwelijkse voorwaarden. De vrouw stelt de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen immers ter discussie. Van een aanstonds afwijzen van de verzoeken van de vrouw kan dan ook geen sprake zijn. Ten slotte constateert het hof dat de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de vrouw en de man, terwijl deze verzoeken naar het oordeel van het hof te scharen zijn onder de nevenvoorzieningen als bedoeld in artikel 827 lid 1 Rv. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden een uitzondering op de hoofdregel dat de hogere rechter de zaak aan zich dient te houden gerechtvaardigd is, nu de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken, terwijl deze verwijzing naar verwachting niet tot een additionele vertraging van de procedure zal leiden. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen echtgenoten zijn en de procedure de echtscheiding betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 april 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verwijst de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ter verdere behandeling en beslissing van de verzoeken van de vrouw ter afwikkeling van het huwelijksgoederenregime en het verzoek van de man om te verklaren voor recht dat partijen zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, M.H.H.A. Moes en T.M. Blankestijn, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 24 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.