Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren bij een kruispunt binnen vijf meter daarvan”, welke gedraging zou zijn verricht op 8 februari 2013 om 8.18 uur op het Raaigras te Leeuwarden met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Hij voert daarbij aan dat de auto niet geparkeerd stond, omdat de bestuurder de auto niet heeft verlaten. Hij is op het plein gestopt om zijn zoon uit te laten stappen. Andere auto's konden er niet langs omdat het heel druk was door het slechte weer. De verklaring van de verbalisant in het proces-verbaal is geschreven 9 maanden na de pleegdatum. Niet blijkt waar de verbalisant opgesteld stond. Op de plaats waar de auto stilstond, kunnen 4 auto's staan. Het is de vraag of hij stilstond binnen 5 meter vanaf een kruispunt.
3. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik zag dat de bestuurder van bedoeld voertuig het voertuig thv Raaigras 215 op de hoek naast de op- en afrit parkeerde binnen 5 meter van de kruising. Ik zag dat andere voertuigen door de plaats van het voertuig hinder ondervonden bij het oprijden en verlaten van de parkeerplaats.”
4. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2013 houdt onder meer het volgende in:
“Op vrijdag 8 februari 2013 heb ik, verbalisant Esther van Minnen, tussen 08:00 uur en 08:30 uur een verkeerscontrole gedaan op het Raaigras te Leeuwarden. (…) Ik ontvang regelmatig klachten over bestuurders van voertuigen die in de "hofjes" van het Raaigras het voertuig dusdanig parkeren dat dit de doorgang belemmert. Deze hofjes zijn vertakkingen op het Raaigras die door middel van een verhoging worden afgescheiden van de
"hoofdweg". Dit is mijns inziens een kruising. Er is geen sprake van een parkeerplaats. Het is openbare weg met een aantal parkeervakken. Er is geen verkeersbord aanwezig die aangeeft dat er sprake is van een parkeerplaats.
Op genoemde dag zag ik een voertuig in een hofje op het Raaigras staan. Dit voertuig stond geparkeerd ter hoogte van de kruising aan de linkerzijde van het hofje. Ik zag dat het voertuig met de voorzijde vlak naast de verhoging stond, in ieder geval binnen vijf meter daarvan. Ik zag dat er geen personen in het voertuig aanwezig waren. Ik zag vervolgens ook dat er andere bestuurders met hun voertuigen langs bedoeld voertuig probeerden te rijden. Ik zag dat de bestuurders kennelijk moeite hadden om het hofje in en uit te rijden doordat het geparkeerde voertuig de doorgang belemmerde. Gezien de belemmering heb ik de gegevens van het voertuig genoteerd. Aangezien er geen bestuurder in het voertuig aanwezig was, heb ik op het politiebureau aan de Holstmeerweg te Leeuwarden de beschikking uitgeschreven en per post opgestuurd naar de kentekenhouder van het voertuig.”
5. Op verzoek van het hof heeft de advocaat-generaal een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant in het geding gebracht.
De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2015 houdt onder meer het volgende in:
“Op vrijdag 8 februari 2013 heb ik een beschikking uitgeschreven in verband met een hinderlijk geparkeerd voertuig. Zoals ik reeds heb verklaard in het proces-verbaal van bevindingen (…) waren er in het voertuig geen personen aanwezig. Derhalve heb ik ten tijde van het plegen van de overtreding geen bestuurder kunnen aanpreken op zijn gedrag. Indien er een bestuurder of inzittende in het voertuig aanwezig was, had ik deze direct kunnen aanspreken om de hinderlijke gedraging op te heffen. Er waren immers meerdere voertuigen die last hadden van de wijze waarop de bestuurder het voertuig geparkeerd had. Ik was tevens niet in de gelegenheid om de beschikking op straat uit te schrijven en op het voertuig achter te laten, omdat ik geen bonnenboekje bij mij had. Overigens kies ik er altijd voor om de beschikking op het politiebureau uit te schrijven gezien de hoeveelheid aan gegevens die moet worden ingevuld op een beschikking. Op het politiebureau kan ik de juistheid van alle gegevens controleren.”
6. Artikel 4, tweede lid, van de WAHV, zoals dit gold ten tijde van de gedraging, bepaalt dat zo mogelijk aanstonds een aankondiging van beschikking wordt uitgereikt of wordt achtergelaten in of aan het motorvoertuig. Zoals het hof reeds eerder heeft bepaald, is er geen rechtsregel die voorschrijft dat de verbalisant altijd zijn zogenaamde bonnenboekje bij zich moet hebben en ter plaatse een bon moet invullen en uitreiken. Indien het niet mogelijk is om aanstonds een aankondiging van beschikking uit te reiken of achter te laten omdat de agent op dat moment geen bonnenboek bij zich heeft, heeft dat in beginsel op zichzelf geen consequentie. Dit is met name het geval wanneer door het achterwege blijven van een aankondiging van de beschikking de mogelijkheden om zich tegen de beschikking te verweren niet worden beperkt. In het onderhavige geval heeft de verbalisant echter verklaard er altijd voor te kiezen om de beschikking pas op het politiebureau uit te schrijven. De omstandigheid dat de verbalisant er om administratieve redenen voor kiest om het achterlaten van een aankondiging van beschikking achterwege te laten is in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, eerste zin. Het hof acht dit een onwenselijke situatie omdat het - juist bij een parkeerovertreding - voor een betrokkene op deze manier moeilijker wordt gemaakt zich te verweren, in dit geval bijvoorbeeld door zelf een foto van de situatie te maken. Dit is vooral van belang bij zaken als de onderhavige waarin het standpunt van de betrokkene over de gang van zaken in ernstige mate afwijkt van hetgeen de verbalisant daaromtrent heeft gerelateerd.
7. Het hof wijst in dit kader nog op de Wet digitale handhaving veelvoorkomende overtredingen, waarbij in de Memorie van Toelichting is bepaald dat in beleidsregels zal worden bepaald dat als digitaal wordt gehandhaafd er geen aankondiging wordt achtergelaten, maar: "De werkwijze wordt anders bij parkeerovertredingen omdat de betrokkene dan veelal niet aanwezig is bij de overtredingssituatie. Aangezien de betrokkene pas enige tijd later via de acceptgirokaart van het CJIB of de gemeentebelastingen wordt geconfronteerd met de hem verweten parkeerovertreding, kan het voor hem lastiger zijn om zich te verweren (bijvoorbeeld omdat hij niet meer beschikt over het wel gekochte parkeerbewijs, zodat een bewijsstuk ontbreekt). Om deze reden legt de verbalisant in het geval van digitale handhaving bij parkeerovertredingen de feitelijke situatie vast door middel van het maken van foto’s." Voorts is in de Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II, 33.697, nr. 6) door de minister de volgende werkwijze voorgeschreven: "De door de leden van verschillende fracties geuite bezwaren tegen het volledig achterwege laten van de papieren bekeuring neem ik serieus. Ik heb daarom besloten om naast de voorgestelde digitalisering van de handhaving en het maken van foto’s door de verbalisant bij een geconstateerde parkeerovertreding eveneens te voorzien in het achterlaten van een standaardkennisgeving. Deze kennisgeving zal worden achtergelaten op het voertuig bij de constatering van een parkeerovertreding door de verbalisant wanneer de betrokkene niet aanwezig is. Zo is voor hem (of haar) meteen duidelijk dat hij een overtreding heeft begaan en dat hij daarvoor is bekeurd. Vervolgens kan de betrokkene, indien nodig, meteen en tijdig starten met het vergaren van bewijs."
8. Het hof is van oordeel dat de betrokkene in dit geval door het niet achterlaten van een aankondiging van beschikking (in combinatie met het niet fotografisch vastleggen van de situatie door de verbalisant) zodanig in zijn verdedigingsbelang is geschaad dat de beschikking niet in stand kan blijven.
9. Het voorgaande brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigen.
10. Niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.