Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellanten],
Staatsbosbeheer,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 18 september 2013 onder zaak-/ rolnummer C/07/201648/HZ ZA 12-218 tussen appellanten als eisers in conventie tevens verweerder in reconventie en geïntimeerde als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie gewezen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
3.De feiten
in ieder geval als voorwaarde gesteld worden dat de canon op een actueel peil gebracht wordt alvorens tot overdracht wordt overgegaan. Met een actueel peil wordt hier bedoeld dat de waarde, waarover de canon als vermeld in artikel 2 wordt berekend, de actuele waarde van de erfpachtzaak is. De vertrekkende erfpachter is verplicht dit aan de opkomend erfpachter te melden.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.Rechtsmacht en toepasselijk recht
12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
nietbuiten de grenzen van de rechtsstrijd, aangezien [appellanten] in hoger beroep zijn opgekomen tegen de door Staatsbosbeheer op grond van het genoemde beding gestelde voorwaarde van actualisering van de canon.
‘in ieder geval’als voorwaarde gesteld kan worden dat de canon op een actueel peil wordt gebracht alvorens tot overdracht wordt overgegaan. [appellanten] kunnen de door Staatsbosbeheer gestelde voorwaarde weliswaar voorleggen aan de kantonrechter en deze kan op grond van artikel 5:91 lid 4 BW de redelijkheid daarvan toetsen, maar dat redelijkheidsoordeel wordt in voor de consument beperkende zin begrensd door het omstreden beding. De redelijkheid van de prijswijziging wordt immers mede bepaald door hetgeen partijen zijn overeengekomen. Het onderhavige beding beperkt een dergelijke toetsing door de kantonrechter tot de vraag of de voorwaarde van actualisering van de canon in concreto redelijk is en is daarmee geen open toetsing meer. De vraag of onder de gegeven omstandigheden mag worden geactualiseerd is namelijk al een gepasseerd station. [appellanten] worden hiermee dan ook in een minder gunstige rechtspositie geplaatst dan welke zou gelden volgens het geldende nationale recht, het beding weggedacht. Zij kunnen hun erfpachtrecht voor de resterende tijd van dat recht daardoor moeilijker verkopen aan een derde. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft het beding daarom te gelden als oneerlijk in de zin van de Richtlijn nu het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Het is daarmee oneerlijk in de zin van Richtlijn en onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW.
7.De beslissing
22 september 2015.