ECLI:NL:GHARL:2015:6996

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
21-001649-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord of doodslag? Hoogte gevangenisstraf naast TBS met verpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1988, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor moord. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zittingen van 8 september 2014 en 8 september 2015, waarbij het hof kennisnam van het requisitoir van de advocaat-generaal en de pleitnota van de raadsman, mr. H.O. den Otter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 mei 2013 in Zutphen opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer heeft beroofd door haar te wurgen met een riem. De verdachte had maandenlang nagedacht over het doden van het slachtoffer, wat blijkt uit zijn verklaringen en de omstandigheden rondom de daad. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank voor een ander tenlastegelegd feit niet in hoger beroep kunnen aanvechten, waardoor de verdachte in dat opzicht niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank had eerder ook al een gevangenisstraf van twaalf jaar opgelegd, en het hof heeft deze straf in overeenstemming met de ernst van het delict gehandhaafd. De verdachte heeft niet alleen het leven van het slachtoffer ontnomen, maar ook onnoemelijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, gezien het recidivegevaar en de noodzaak tot behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001649-14
Uitspraak d.d.: 22 september 2015
TEGENSPRAAK

PROMIS

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 maart 2014 met parketnummer 05-780031-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
thans verblijvende in [PI verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 september 2014 en 8 september 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van het requisitoir van de advocaat-generaal. Dit requisitoir is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.O. den Otter, naar voren is gebracht. De raadsman heeft zijn pleitnota aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Tegen deze vrijspraak staat voor verdachte geen hoger beroep open. Daarom zal verdachte in zoverre in het door hem onbeperkt ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk worden verklaard.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - en voor zover nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 25 mei 2013 te Zutphen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] een riem (een draagriem van een tas) om haar hals gedraaid/gedaan en (daarbij) aan die riem getrokken, althans haar met die riem en/of (vervolgens) met zijn hand(en) gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde moord wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt, waarbij het (grotendeels) aansluit bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank zoals opgenomen in voornoemd vonnis van 18 maart 2014. [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 25 mei 2013 omstreeks 20:50 uur heeft de politie een 112-melding gekregen van enige
buurtbewoners van [adres] te Zutphen. Deze buurtbewoners hebben op die
avond een vrouw in dit perceel hard horen schreeuwen en gillen.
Nadat de ter plaatse gekomen politieagenten de deur van de woning hebben geforceerd,
hebben zij het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op een bed
aangetroffen.
Naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek is verdachte ter zake van het
tenlastegelegde aangehouden.
Bekennende verklaringen van verdachte
Verdachte heeft tegenover de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en tegenover het hof bekennende verklaringen afgelegd.
Kort samengevat en zakelijk weergegeven heeft hij onder meer verklaard dat:
- hij op 25 mei 2013 bij [slachtoffer] aanwezig was; [2]
- hij een riem meegenomen had, die in zijn jaszak zat; [3]
- [slachtoffer] op enig moment op die dag op de bank zat, terwijl zij een Japanse of Koreaanse
serie aan het kijken was; [4]
- hij, nadat hij enige tijd met de riem in zijn handen achter die bank had gestaan, de riem om de nek van [slachtoffer] heeft gedaan en deze riem vervolgens hard heeft aangetrokken.
- [slachtoffer] zich heeft verzet en hard heeft geschreeuwd. Bij deze handelingen heeft verdachte tevens zijn handen/duimen om de keel van [slachtoffer] gedrukt; [5]
- hij, toen hij dacht dat [slachtoffer] overleden zou zijn, haar op het bed heeft gelegd; [6]
- hij vervolgens seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, bestaande uit het betasten
van haar lichaam en het binnendringen van de vagina van [slachtoffer] met zijn vingers en zijn
penis [7] .
Het Hof acht deze verklaringen van verdachte betrouwbaar, nu deze consistent en
gedetailleerd zijn en nu deze verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Gelet op de voorhanden bewijsmiddelen acht het hof evenals de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door haar met een riem te wurgen.
Voorbedachte raad ?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [8] moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Voor zover hier van belang heeft verdachte -zakelijk weergegeven- als volgt verklaard.
Verdachte heeft een relatie gehad met [slachtoffer] . Van vrienden hoorde verdachte dat [slachtoffer]
vreemd zou gaan. Toen hij haar hiermee confronteerde, werd [slachtoffer] boos en heeft zij de relatie een paar dagen later, maar in elk geval in november/december 2012, beëindigd. Vervolgens heeft verdachte op (WhatsApp- en Skype-)accounts van [slachtoffer] ingebroken, waarbij hij zag dat zij contact had met een andere jongen. Hier werd verdachte verdrietig en somber van. Ongeveer een maand na het uitgaan van de relatie kreeg verdachte voor het eerst het idee dat [slachtoffer] dood moest. [9]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in elk geval vanaf april 2013 de gedachte had dat [slachtoffer] dood moest. [10]
Twee dagen of één dag vóór zaterdag 25 mei 2013 heeft verdachte het idee opgevat om
[slachtoffer] met de riem (die hij al in april van de tas heeft gehaald) te wurgen. Toen hij naar
[slachtoffer] toe ging (om een kamerscherm te brengen) heeft hij de riem in zijn jaszak gedaan,
waarbij hij eraan dacht om haar met die riem te wurgen. [11]
Terwijl verdachte bij [slachtoffer] was (en zij series aan het kijken was), wilde verdachte op zijn
telefoon kijken, waarbij hij de riem weer in zijn jaszak voelde en de nare gedachte (dat hij
[slachtoffer] zou vermoorden) weer bij hem boven kwam. [12] Vervolgens ging hij naar de badkamer, waar hij aan de ene kant dacht weg te gaan en aan de andere kant de nare gedachte weer had. Terwijl hij de riem voelde, dacht hij “ga ik het doen of ga ik het niet doen“. [13]
Tien minuten nadat hij van het toilet af kwam, heeft verdachte de riem uit zijn jas gepakt, heeft hij deze met twee handen vastgehouden (zodanig dat [slachtoffer] de riem niet zag), waarbij hij de riem om elke hand had gewikkeld, en ging hij (stap voor stap) richting de bank en [slachtoffer] . Vervolgens heeft verdachte ongeveer een half uur achter de bank gestaan en gedacht of hij het wel zou doen, waarbij hij een stap richting [slachtoffer] zette, of het toch niet zou doen, waarbij hij een stap terug zette. [14]
Vervolgens heeft verdachte op enig moment de riem om de nek van [slachtoffer] gedaan [15] en gehandeld zoals hierboven omschreven, aldus de verklaringen van verdachte.
Op grond van deze verklaringen van verdachte stelt het hof vast dat verdachte op diverse momenten en over een langere periode de gelegenheid heeft gehad en ook daadwerkelijk heeft benut om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad (het doden van [slachtoffer] ).
Uit de verklaringen van verdachte leidt het hof niet af dat verdachte zijn uiteindelijke beslissing heeft genomen in een hevige gemoedsbeweging.
Het verweer van de raadsman dat uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum blijkt dat de daad van verdachte mede is veroorzaakt door zijn onvermogen om in een complexe situatie bepaalde intrusieve gedachten en emoties te kunnen kanaliseren, doet daar niet aan af. Dit te minder nu in hetzelfde rapport [16] wordt overwogen : “(…) dat bij onderzoekers de indruk bestaat dat verdachte niet geheel wilsonvrij is geweest, blijkend uit de lange periode tussen het verbreken van de relatie en het ten laste gelegde, de lange tijd tussen het binnen komen in de woning en de verwurging en de door betrokkene weergegeven tegenstrijdige gevoelens en gedachten die hem in die tijd bezig hielden. Ook de handelingen na het ten laste gelegde, zoals het wegnemen van de telefoon van het slachtoffer en het verwijderen van berichten en het verwisselen van kleding duiden op een georganiseerd denken en handelen (…)”.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat verdachte heeft
gehandeld met voorbedachte raad, zodat het onder 1 tenlastegelegde als hierna weergegeven bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks25 mei 2013 te Zutphen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] een riem (een draagriem van een tas) om haar hals gedraaid/gedaan en (daarbij) aan die riem getrokken,
althans haar met die riemen
/of(vervolgens) met zijn hand
(en
)gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en heeft daarbij gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte conform het vonnis waarvan beroep zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd deze toe te wijzen conform het vonnis waarvan beroep.
De verdediging acht het reëel dat een gevangenisstraf wordt opgelegd die tussen de zes en tien jaar ligt. Een hogere straf zoals de officier van justitie heeft gerequireerd in eerste aanleg, door de rechtbank is overgenomen en eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd, acht de verdediging gezien alle rapportages ten aanzien van de persoon van verdachte, niet op zijn plaats.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de meest ernstige delicten in ons strafrecht: moord. Hij heeft de bijna 22-jarige [slachtoffer] het leven ontnomen door haar te wurgen. Verdachte kon niet accepteren dat zij geen relatie meer met hem wilde hebben en dat [slachtoffer] vriendschappelijke contacten met andere jongens had. Verdachte is door het beëindigen van deze relatie in een sombere spiraal terechtgekomen waarbij bij hem de gedachte is ontstaan dat [slachtoffer] dood moest. Verdachte heeft er, zonder dat met anderen te bespreken, maandenlang over nagedacht om [slachtoffer] te doden. Toen hij op 25 mei 2013 bij haar was, omdat hij een kamerscherm voor haar nieuwe woning kwam brengen, heeft hij zijn voornemen ten uitvoer gebracht. Het moment dat verdachte voor [slachtoffer] totaal onverwacht deze verwurging heeft ingezet moet voor haar buitengewoon angstaanjagend zijn geweest. De laatste momenten van haar leven zullen voor [slachtoffer] huiveringwekkend zijn geweest.
Verdachte heeft niet alleen [slachtoffer] het leven ontnomen, maar ook haar nabestaanden een
onvoorstelbaar en immens leed toegebracht, van welk leed de moeder van [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de oma van [slachtoffer] door uitoefening van het spreekrecht ter terechtzitting het gerechtshof deelgenoot hebben gemaakt.
Extra grievend acht het hof dat verdachte naar eigen zeggen, nadat hij [slachtoffer] had gewurgd, haar lichaam op haar bed heeft gelegd en seksuele handelingen met haar heeft verricht, terwijl zij reeds overleden was. Ten nadele van verdachte, en dus strafverzwarend, houdt het hof er voorts rekening mee dat verdachte, voordat hij de woning van [slachtoffer] verliet, het gas in die woning heeft opengedraaid en is weggegaan, waardoor een gevaarlijke situatie voor anderen kon ontstaan. Ten slotte overweegt het hof dat ook de rechtsorde ernstig is geschokt door de wrede daad van verdachte.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is naar het oordeel van het hof enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
Op verzoek van de verdediging en in opdracht van het hof is door [psychiater] , psychiater en [psycholoog] , psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, rapportage omtrent verdachte uitgebracht.
Uit het rapport van 16 februari 2015 blijkt dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er was sprake van een receptieve-expressieve taalstoornis en van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Dit zijn blijvende aandoeningen met een chronisch karakter. Deze waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit en hebben verdachtes gedragskeuze en gedragingen beïnvloed.
Vastgesteld kan worden dat de beperkende taalstoornis van invloed is geweest op het ontstaan van de persoonlijkheidsstoornis. Verdachte kan voor het tenlastgelegde verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Deze deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte een intensieve en gespecialiseerde behandeling binnen een beveiligde setting behoeft. Gezien de ernst van het tenlastegelegde, de noodzaak tot intensieven behandeling van verdachte en het ingeschatte recidivegevaar adviseren deze deskundigen aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. Het hof overweegt hierbij dat de bevindingen van het PBC-rapport op het punt van toerekeningsvatbaarheid, het recidivegevaar en de geadviseerde behandeling gelijkluidend zijn aan die van de eerder uitgebrachte tripelrapportage.
Gelet op de bovenvermelde rapportages zal het hof terzake van het bewezenverklaarde,
zijnde een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, aan verdachte, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met bevel tot verpleging van overheidswege.
Aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 37a, eerste lid, en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, aangezien de veiligheid van anderen zowel het opleggen van de maatregel als de verpleging eist.
Nu aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van
overheidswege zal worden opgelegd, zal het hof daarbij (in matigende zin) rekening
houden bij de op te leggen gevangenisstraf. Immers, wanneer een maatregel van
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd, is van belang dat
binnen afzienbare tijd een aanvang met de noodzakelijke behandeling kan worden gemaakt. Daarbij is echter wel van belang dat de hoogte van de op te leggen straf zich nog verhoudt tot de ernst van het bewezenverklaarde feit. Dat zou naar het oordeel van het hof niet het geval zijn als de door de raadsman bepleite duur van de op te leggen gevangenisstraf zou worden gevolgd.
In het voordeel van verdachte zal het hof rekening houden met de conclusie van de deskundigen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Het hof acht de eis van de advocaat-generaal in het licht van al de bovengenoemde
omstandigheden passend en zal verdachte daarom naast de maatregel van
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.680,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De vordering is in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is door de verdediging niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 zwarte tas, merk Rockstar;
- 2 souches van een zwarte tas;
- 1 zwarte jas, merk Carhartt;
- zwart schoeisel, merk Vans, maat US 9.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 11.680,96 (elfduizend zeshonderdtachtig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.680,96 (elfduizend zeshonderdtachtig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
93 (drieënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. M.A.F. Cools-Weebers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 22 september 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 september 2015.
Tegenwoordig:
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het (stam)proces-verbaal, nummer 2013067919, Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, TGO Neuse, gesloten en ondertekend op 23 juli 2013.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 41 en p. 53.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 41.
5.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 maart 2014 en in het proces-verbaal van verhoor
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 maart 2014.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 61.
8.Zie bijvoorbeeld HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342.
9.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 maart 2014.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 54.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 53.
12.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 maart 2014 en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 42.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 maart 2014.
14.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 4 maart 2014.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45.
16.Pagina 68 e.v.