Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellant],
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Het moge het Gerechtshof behagen te vernietigen het vonnis d d 05 juli 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Leeuwarden, tussen partijen gewezen onder zaaknummer/rolnummer 399564 / CV EXPL 12-5196, en, voor zover de Wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende
HET IS OP DEZE GRONDEN dat geïntimeerde Uw hof verzoekt om zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden het beroep van appellanten niet ontvankelijk althans ongegrond te verklaren en het vonnis van de Rechtbank Noord Nederland waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van appellanten in de kosten van het hoger beroep".
3.Het geschil
dezeprocedure worden die vorderingen alsnog door [geïntimeerde] zelf ingesteld. Ditmaal, in het bestreden vonnis, heeft de kantonrechter die vorderingen deels toegewezen.
4.Grief I
dezeprocedure beide partijen het er zelfs over eens zijn dat [geïntimeerde] – en niet De BV – inderdaad de contractspartij van [appellant] is geweest.
5.De grieven II en III
‘uitspraken (…) zoals (…) de afspraak is een aanneemsom van EUR 5000 zijn flauw´. Dat kan bezwaarlijk als iets anders dan een betwisting van de door Wijnhuizen verdedigde afspraak worden gelezen. Bij een vaste aanneemsom zou bovendien een splitsing en specificatie zoals gegeven in de pro forma facturen niet aan de orde zijn. Ook dat strookt dus niet met de door [appellant] gegeven lezing. Diens stelling dat een vaste prijs van € 5.000,-
‘volledig en al’blijkt uit de brief van 31 maart 2010, kan het hof dan ook niet volgen. In tegendeel, de strekking ervan is kennelijk dat [geïntimeerde] juist
niethet standpunt deelt dat het ‘budget’ als vaste prijs moet worden gezien, maar dat hij van mening is dat de lezing van [appellant] erop neerkomt dat die partij – die volgens [geïntimeerde] behalve de rekening van de stukadoor nog helemaal niets had betaald – bij betaling van slechts € 3.200,- een voordeel van € 5.700,- zou genieten dat hem niet toekomt.
‘budget van EUR 5.000’in de brief van 31 maart 2010 ook niet worden opgevat als een richtprijs voor de door [geïntimeerde] in rekening te brengen bedragen. Bij gebrek aan nadere onderbouwing, en voorts bij gebrek aan een specifiek bewijsaanbod van de zijde van [appellant] , komt het hof niet toe aan bewijslevering op dit punt.
6.Grief V ( [appellant] ) en grief 1 ( [geïntimeerde] )
[appellant]formuleert hij in zijn vijfde grief, waar hij opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat € 2.500,- een redelijk loon is voor de arbeid van de door [geïntimeerde] ingeschakelde werknemers van zijn BV. Een dergelijke prijs verhoudt zich volgens [appellant] immers niet met twee maal het tussen partijen besproken ‘budget’ van € 5.000,-, zeker niet als in aanmerking wordt genomen dat voor het stuukwerk afzonderlijk € 1.800,- is betaald.
[geïntimeerde]wordt juist de volledige vordering van € 8.244,32 gehandhaafd en wordt opgekomen tegen de gedeeltelijke afwijzing van het gevorderde loon. Het hof oordeelt als volgt.
7.Grief IV
8.Nader naar aanleiding van grief V (btw)
9.Nader naar aanleiding van grief I (wettelijke rente)
‘zich volstrekt niet verhoudt met de omstandigheid dat [geïntimeerde] pas op een veel later moment als privépersoon een vordering heeft ingesteld’. Voor zover daarmee is bedoeld dat de in de facturen van 7 juni 2010 genoemde termijn geen fatale termijn zou zijn, is die klacht ongefundeerd. Ook voor het overige ontbreekt een deugdelijke onderbouwing ter zake van deze vorderingen. Het feit dat die facturen zijn ingediend door [geïntimeerde] & [geïntimeerde] Schilders- glas en afwerkingsbedrijf staat niet aan het verzuim in de weg, omdat die naam ook stond vermeld op de pro forma facturen die [appellant] zegt te hebben voldaan, en die hij heeft opgevat als facturen van [geïntimeerde] zelf. De wettelijke rente over de loonkosten is gevorderd en toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, zodat de grief daarop geen betrekking kan hebben.