Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling van het geschilNieuwe producties
Vaststaande feiten
3 april 2013 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken, zodat er in hoger beroep van kan worden uitgegaan. Aangevuld met enkele andere feiten, komen deze feiten op het volgende neer.
].
“Vervolgens scheurde hij [toevoeging hof: [appellant] ]
de papieren kapot welke ik hem gegeven had en op dit moment sloeg hij mijn vriend [geïntimeerde] met een harde vuistslag recht in zijn gezicht. Ik zag dat hij vervolgens met beide vuisten op [geïntimeerde] aan het inslaan was en [geïntimeerde] viel hierdoor op de grond. Toen [geïntimeerde] op de grond lag sloeg hij [geïntimeerde] nog twee keer met de vuisten op zijn hoofd. Toen [geïntimeerde] op de grond lag kwamen er meerdere mensen bij, dit was familie van [appellant] . Ik zag dat het broertje, de vader en de zus van [appellant] op [geïntimeerde] begonnen te slaan en te schoppen. Ik weet niet hoe deze personen heten, maar als ik ze weer zie kan ik ze wel herkennen. Ik zag dat een jongen met kort gemillimeterd haar [geïntimeerde] een vuistslag en een schop gaf. Dit was denk ik het broertje van [appellant] .Op dit moment kwam de politie ter plaatse en heeft [appellant] aangehouden. Toen de politie ter plaatse was hoorde ik hem roepen in het Nederlands tegen [geïntimeerde] “ik maak je af”. Later ging hij verder in het Turks tegen [geïntimeerde] hij zei toen “fuck jou moeder, wacht even wacht even hoe maak ik je dood”.
“Naar aanleiding van uw verzoek bevestig ik hierbij dat mijn brief aan u betreffende de heer [geïntimeerde] rechtsgeldig is.Tevens laat ik u weten dat de heer van 13-09-2010 tot 20-04-2012 bij ondergetekende onder behandeling heeft gestaan.Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben ingelicht.”
heeft de rechtbank in het eindvonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] het hem opgedragen bewijs heeft geleverd en heeft zij de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
Bespreking van de grieven
en van de doodsbedreiginggroot zijn. In eerste aanleg heeft hij wel genoemd dat [appellant] hem heeft bedreigd, en daarvoor is veroordeeld, maar heeft hij het door hem gestelde letsel uisluitend toegeschreven aan de mishandeling.
3 april 2013 lijkt te hebben verondersteld en in de bewijsopdracht tot uitdrukking lijkt te hebben gebracht, op [appellant] . Het betreft een bevrijdend verweer. In het eindvonnis heeft de rechtbank overigens terecht overwogen dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van een rechtvaardigings- en/of schulduitsluitingsgrond op [appellant] rusten. Het hof tekent daarbij aan dat [appellant] zich in appel niet (en in elk geval niet voldoende onderbouwd) op noodweer heeft beroepen, zodat het hof aan bewijslevering op dit punt niet toekomt.
161 Rv van toepassing is, blijkt niet uit de stellingen van partijen. Partijen hebben betrekkelijk weinig aandacht besteed aan het vonnis en de betekenis ervan. Dat ligt ook
wel voor de hand omdat [geïntimeerde] pas in hoger beroep de gestelde bedreiging mede aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. [appellant] heeft daar nog niet op kunnen reageren. Het
hof zal hem alsnog in de gelegenheid stellen te reageren. [appellant] dient in dat verband ook
aan te geven of sprake is van een vonnis op tegenspraak en hij dient het vonnis in het geding te brengen. [geïntimeerde] kan op de stellingen van [appellant] reageren.
Grief 2betreft overwegingen van de rechtbank over de toewijsbaarheid van de gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat. Voor zover de grief opkomt tegen de door de rechtbank gehanteerde maatstaf, faalt de grief. Het hof verwijst naar hetgeen het hiervoor in rechtsoverweging 3.6 heeft overwogen. Voor het geval de grief er over klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mogelijkheid van schade bij [geïntimeerde] door het (gestelde) handelen van [appellant] aannemelijk is, faalt de grief eveneens. Als dat in eerste aanleg al niet duidelijk was - naar het oordeel van het hof overigens wel en was het terzake door [appellant] gevoerde verweer over de authenticiteit van de overgelegde medische stukken nauwelijks serieus te nemen -, is na de in appel overgelegde brief van drs. Ahmed, hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 3.1.10, boven iedere twijfel verheven dat [geïntimeerde] na het incident geruime tijd vanwege psychische klachten door Dimence is behandeld. In de brief van Dimence van 13 september 2010, hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 3.1.8 is aangegeven dat [geïntimeerde] zich vanwege een mishandeling door een boekhouder (via een verwijzing door zijn huisarts) tot Dimence heeft gewend. Met de brieven van Dimence heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof de mogelijkheid van psychisch letsel, en daarmee van schade door het handelen van [appellant] (de bedreiging en/of de mishandeling) - als dat handelen in rechte komt vast te staan - aannemelijk gemaakt.
de grieven 5 en 6, die voortbouwen op deze grieven, aanhouden tot na de aktewisseling en de bewijslevering.
4.De beslissingHet gerechtshof:verwijst de zaak naar de rol van 13 oktober 215 voor akte uitlating ingevolge rechtsoverweging 3.7 aan de zijde van [appellant] ;bepaalt dat, indien [appellant] bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum29 september 2015, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;