In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, aangeduid als [X] [Z], en de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op drie dwangsommen van elk € 1.260, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften. De heffingsambtenaar had op 16 maart, 17 april en 8 mei 2013 facturen voor havengeld aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze heffingen en verzocht om toekenning van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschriften. De heffingsambtenaar heeft in eerste instantie een dwangsom van € 1.260 toegekend, maar belanghebbende was van mening dat hij recht had op drie dwangsommen, omdat de beslistermijnen waren overschreden.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 18 augustus 2015 is belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, mr. drs. [A]. De heffingsambtenaar stelde dat de beslissingen tijdig waren genomen en dat er geen grond was voor de toekenning van extra dwangsommen. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar binnen de wettelijke termijn op de bezwaarschriften heeft beslist. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.