In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De man, verzoeker in het incident, had verzocht om schorsing van de beschikking waarin was bepaald dat hij zorg moest dragen voor de afstorting van een bedrag van € 160.000,-- bij een externe pensioenverzekeraar, ter zake van het aan de vrouw toekomende deel van de pensioenaanspraken. De rechtbank had eerder in een beschikking van 1 april 2015 beslissingen genomen over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en partneralimentatie, en deze beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De procedure in hoger beroep begon met het indienen van een beroepschrift op 30 juni 2015, gevolgd door een verweerschrift van de vrouw op 23 juli 2015. De zitting vond plaats op 25 augustus 2015, waar beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man stelde dat de rechtbank en de deskundige in eerste aanleg onvoldoende rekening hadden gehouden met de gevolgen van de economische crisis en recente fiscale wetgeving, die de continuïteit van zijn onderneming in gevaar zouden kunnen brengen.
Het hof overwoog dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing de belangen van beide partijen moeten worden afgewogen. Het hof concludeerde dat het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing. De man had onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat was om de benodigde liquide middelen te verkrijgen zonder de continuïteit van zijn onderneming in gevaar te brengen. Het hof wees het verzoek tot schorsing af, waarmee de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank werd gehandhaafd.