ECLI:NL:GHARL:2015:669

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
200.141.008
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over overeenkomst van opdracht en waarschuwingsplicht bij prijsverhoging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Archeodienst B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, kantonrechter, zittingsplaats Zutphen. Archeodienst had een overeenkomst van opdracht gesloten met een opdrachtgever, [geïntimeerde], voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. De overeenkomst bevatte een vaste prijsafspraak van € 4.500,00 exclusief btw voor het onderzoek van een oppervlakte van 135 m². Tijdens de uitvoering van het onderzoek bleek echter dat er 170 m² moest worden opgegraven, wat 25% meer was dan oorspronkelijk afgesproken. Archeodienst heeft de extra kosten van € 1.125,00 aan [geïntimeerde] doorberekend, maar deze weigerde te betalen.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 803,25, maar Archeodienst ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat Archeodienst niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan, omdat zij [geïntimeerde] niet tijdig heeft geïnformeerd over de noodzaak van een prijsverhoging. Het hof oordeelt dat Archeodienst in beginsel niet recht heeft op de extra kosten, omdat zij de opdrachtgever niet tijdig heeft gewaarschuwd voor de prijsverhoging. De grieven van Archeodienst worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij Archeodienst in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.008
(zaaknummer rechtbank Gelderland, kantonrechter, zittingsplaats Zutphen 522518)
arrest van de derde kamer van 3 februari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap
Archeodienst B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
appellante,
hierna: Archeodienst,
advocaat: mr. drs. H. van der Perk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J. Gevers.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 31 juli 2013 en 25 september 2013 die de rechtbank Gelderland, kantonrechter, zittingsplaats Zutphen, tussen Archeodienst als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 december 2013,
- de memorie van grieven met een productie,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis van 25 september 2013. De feiten, voor zover in hoger beroep van belang, behelzen, kort weergegeven, het volgende.
3.2
Partijen zijn op 7 oktober 2009 een overeenkomst aangegaan, waarbij Archeodienst een archeologisch onderzoek zou verrichten aan [adres], volgens een door [geïntimeerde] aangeleverd Programma van Eisen. [geïntimeerde] was in het kader van het verkrijgen van een bouwvergunning van de gemeente gehouden een dergelijk onderzoek te doen uitvoeren.
3.3
In het Programma van Eisen is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen.
DOEL EN REDEN VAN HET ONDERZOEK
RedenIn het plangebied zal een woonhuis met een bijbehorende garage (± 135 m²) worden gebouwd. Hierbij zal ter plaatse de bodem tot een diepte van circa 1 m –mv worden afgegraven ten behoeve van de aanleg van een fundering.
DoelDoel van de archeologische begeleiding – protocol opgraven is het
ex situveilig stellen van het bodemarchief in het plangebied door middel van een zorgvuldige documentatie van de archeologische en aardwetenschappelijke sporen, en berging van het vondstmateriaal.
3.4
In de offerte van Archeodienst van 14 september 2009 is onder meer het volgende vermeld.
(…) Het onderzoeksgebied heeft een omvang van ca. 135 m². (…)
De ca. 135 m² grote bouwput wordt met een graafmachine met een gladde bak op aanwijzing van een archeoloog aangelegd. (…)
Tariefstelling
Het archeologisch onderzoek bieden wij u aan voor de volgende vaste prijs:
€ 4.500,00 excl. BTW.
(…)
3.5
De werkzaamheden ten behoeve van het archeologisch onderzoek hebben plaatsgevonden op 24 en 25 november 2009. [geïntimeerde] was daarbij aanwezig.
3.6
In de e-mail van 1 december 2009 deelt [de directeur] (hierna: [de directeur]), directeur van Archeodienst, aan [geïntimeerde] onder meer het volgende mee.
We hebben het veldwerk van het archeologisch onderzoek afgelopen week afgerond. Er is in totaal 170 m² opgegraven. Dat is 25 % meer dan waarvan sprake was in het programma van eisen en de offerte (135 m²). Als er geen of nauwelijks sporen waren geweest dan had ik daar geen probleem van gemaakt. Nu waren er echter zeer veel sporen, waardoor het voor ons sowieso een verliesproject is geworden. We zijn daarom gedwongen deze 25 % aan u door te berekenen (EUR 1125,00 excl. BTW).
3.7
Archeodienst heeft in haar factuur van 30 november 2009 de eerste termijn in rekening gebracht van 60% van de totale kosten, zijnde een bedrag van € 4.551,75 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft mondeling bij Archeodienst geklaagd over de extra kosten. Daarna heeft [geïntimeerde] het factuurbedrag aan Archeodienst voldaan.
3.8
In haar factuur van 29 oktober 2010 heeft Archeodienst de tweede (eind)termijn in rekening gebracht tot een bedrag van € 2.142,00 inclusief btw. [geïntimeerde] heeft bij brief geprotesteerd tegen het bedrag van de eindfactuur en vermeld dat hij € 803,25 (15% van € 4.500,00, vermeerderd met btw) zal overmaken. Bij brief van de gemachtigde van [geïntimeerde] van 10 februari 2011 aan Archeodienst is vermeld dat [geïntimeerde] genoemd bedrag zal betalen zodra hij het eindrapport van Archeodienst heeft ontvangen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Archeodienst heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [geïntimeerde] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 2.937,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom gerekend vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, subsidiair een bedrag van € 803,25, zijnde 15% van het bedrag van € 4.500,00 inclusief 19% btw, verhoogd met de buitengerechtelijke incassokosten en vertragingsrente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 25 september 2013 [geïntimeerde] veroordeeld om aan Archeodienst te betalen een bedrag van € 803,25, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Archeodienst in de proceskosten.
4.3
Archeodienst heeft bij exploot van 18 december 2013 aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. Zij heeft bij memorie van grieven tegen het bestreden vonnis zes grieven gericht en haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans vordert dat het hof
primair
voor recht verklaart dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling aan de zijde van Archeodienst c.q. dat met toepassing van artikel 6:230 BW de overeenkomst in stand blijft, maar dat de gevolgen worden gewijzigd;
subsidiair
vaststelt dat er sprake is van meerwerk dat voor vergoeding in aanmerking komt;
primair en subsidiair
[geïntimeerde] veroordeelt:
tot betaling van de hoofdsom van € 1.338,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 november 2012 tot en met de dag der algehele voldoening;
tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 363,00, te verhogen met de wettelijke rente over dit bedrag gerekend vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot en met de dag der algehele voldoening;
in de kosten van de procedure in beide instanties, de nakosten ad € 133,00 zonder en € 199,00 met betekening van dit arrest daaronder begrepen.
4.4
Waar [geïntimeerde] zich niet tegen de eiswijziging heeft verzet en daartegen ook anderszins geen bezwaren bestaan, zal het hof in hoger beroep recht doen op de gewijzigde eis.
4.5
Met de eerste vier grieven komt Archeodienst op, kort weergegeven, tegen de afwijzing van het bedrag van € 1.338,75 (€ 1.125,00 vermeerderd met 19% btw), zijnde de onder 3.6 bedoelde 25% die zij bovenop de vaste prijs van € 4.500,00 vermeerderd met 19% btw aan [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht, en de aan deze afwijzing ten grondslag liggende motivering.
4.6
Het hof stelt voorop dat het in een situatie zoals de onderhavige op de weg van de opdrachtnemer (hier: Archeodienst) ligt om de opdrachtgever zo spoedig mogelijk te waarschuwen voor de noodzaak van een prijsverhoging of voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Blijkens de dagvaarding in eerste aanleg heeft Archeodienst bij het uitgraven op 24 november 2009 vastgesteld dat het onderzoeksgebied groter was dan de 135 m² waarop zij haar offerte had gebaseerd, terwijl zij [geïntimeerde] over de doorberekening van de daarmee samenhangende (meer)kosten pas heeft geïnformeerd nadat de overeengekomen werkzaamheden waren uitgevoerd. Geoordeeld wordt dan ook dat Archeodienst in beginsel niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan.
4.7
Het voorgaande is slechts anders als [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat van een onderzoeksgebied groter dan 135 m² had moeten worden uitgegaan en dat, indien daarvan was uitgegaan, dit tot een hogere prijs zou leiden. Hiervan is geen sprake. Weliswaar heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij met piketpaaltjes heeft aangegeven waar gegraven moest worden, maar Archeodienst heeft niet betwist dat [geïntimeerde] haar werknemers voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden heeft gemeld dat vanwege de werkruimte voor de kraanmachinist/bouwvakkers een groter gebied met piketpaaltjes was afgezet dan het onderzoeksgebied van 135 m². Voorts neemt het hof in aanmerking dat [de directeur] blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 augustus 2013 heeft verklaard dat, samengevat, de gehele bouwput moet worden onderzocht en niet alleen de oppervlakte van de woning. Gezien deze verklaring had het voor de hand gelegen dat Archeodienst in haar offerte een voorbehoud had gemaakt terzake van de omvang van het onderzoeksgebied, nu in het aan die offerte ten grondslag liggende Programma van Eisen als reden voor het onderzoek wordt gegeven: “
In het plangebied zal een woonhuis met een bijbehorende garage (± 135 m²) worden gebouwd”. Van een particuliere, niet-deskundige, opdrachtgever zoals [geïntimeerde] onweersproken was, kan in ieder geval niet worden verwacht dat hij weet dat de gehele bouwput moet worden onderzocht en dat deze meer omvat dan enkel de oppervlakte van de woning. Voor zover Archeodienst zich op het standpunt stelt dat zij pas achteraf heeft kunnen vaststellen dat sprake was van een groter onderzoeksgebied waardoor een prijsverhoging nodig was, is dat voor haar rekening. Hierbij wordt ook betrokken dat er – gezien de onder 3.6 aangehaalde e-mail van 1 december 2009 – kennelijk geen hogere prijs in rekening zou zijn gebracht als er in het onderzochte gebied geen of nauwelijks sporen waren geweest. Dit betekent, indien [geïntimeerde] al had dienen te begrijpen dat van een onderzoeksgebied van meer dan 135 m² had moeten worden uitgegaan, dat niet kan worden geconcludeerd dat hij moest begrijpen dat een groter onderzoeksgebied tot een prijsverhoging zou noodzaken.
4.8
De slotsom is dat de eerste vier grieven falen. De gestelde dwaling, voor zover daarvan sprake zou zijn, behoort in het licht van al het voorgaande in verband met de in het verkeer geldende opvattingen en de omstandigheden van het geval voor rekening van Archeodienst te blijven. Voorts is – nu Archeodienst niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan – geen sprake van meerwerk dat voor vergoeding in aanmerking komt. De primaire noch de subsidiaire vordering zijn dus toewijsbaar.
4.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de vijfde en de zesde grief, die geen zelfstandige betekenis hebben, evenmin slagen.
4.1
Het door Archeodienst gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

5.Slotsom

Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Archeodienst in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 299,00 aan griffierecht en € 632,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief I).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, kantonrechter, zittingsplaats Zutphen van 25 september 2013;
6.2
veroordeelt Archeodienst in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 299,00 voor verschotten en op € 632,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, J.M. Rowel-van der Linde en P.E. de Kort en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.