ECLI:NL:GHARL:2015:6648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
200.167.773
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie na wetswijziging en herbeoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van partneralimentatie. De zaak was eerder door de Hoge Raad verwezen naar het hof na vernietiging van een eerdere beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, en de vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, zijn betrokken bij een geschil over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man heeft verzocht om de zaak verder te behandelen na de verwijzing door de Hoge Raad, en de mondelinge behandeling vond plaats op 3 juli 2015.

De vrouw heeft haar verzoek om alimentatie vermeerderd, onder verwijzing naar een wijziging in de wetgeving met betrekking tot het kindgebonden budget per 1 januari 2015. Het hof heeft geoordeeld dat deze wijziging de vrouw in staat stelt haar stellingen en verzoeken aan te passen. De man betwist echter dat zijn draagkracht toereikend is voor de gevraagde bijdrage. Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, inclusief zijn inkomen en maandlasten, en heeft vastgesteld dat hij recht heeft op verschillende belastingkortingen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man met ingang van 28 februari 2013 een bijdrage van € 65,- per maand moet betalen, en met ingang van 1 juni 2015 dit bedrag moet verhogen naar € 144,- per maand. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.773
(zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, 169845)
beschikking van de familiekamer van 8 september 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W. Pieters te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.H.C. Hocks te Maastricht.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

1.1
De Hoge Raad heeft op 9 januari 2015 een beschikking gegeven en daarbij de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2013 vernietigd en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de voormelde beschikking van de Hoge Raad.
1.2
De man heeft bij brief die is ingekomen ter griffie van het hof op 3 april 2015 verzocht over te gaan tot verdere behandeling van de zaak.
1.3
Ter griffie van het hof is voorts binnengekomen:
- een journaalbericht van mr. Hocks met bijlagen, ingekomen op 19 mei 2015.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2015 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen.
1.5
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- een journaalbericht van mr. Pieters, ingekomen op 28 juli 2015;
- een journaalbericht van mr. Hocks, ingekomen op 29 juli 2015.

2.De motivering van de beslissing

2.1.
Artikel 424 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de rechter naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
2.2
Beslist dient te worden op het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. In een dergelijke zaak moet het hof als verwijzingsrechter recht doen op basis van alle thans relevante omstandigheden. Van belang is ook dat de vrouw in het journaalbericht genoemd onder 1.3 heeft doen aanvoeren dat de stand van de wetgeving, in het bijzonder met betrekking tot het kindgebonden budget, met ingang van 1 januari 2015 is gewijzigd. Een dergelijke wijziging geeft de vrouw de mogelijkheid haar stellingen en conclusies aan te passen en haar verzoek te vermeerderen. Het hof verwijst in dit kader naar de beschikking van de Hoge Raad van 12 mei 2006 (NJ 2006/293).
2.3
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft de man onweersproken verklaard dat bij de berekening van zijn draagkracht thans mag worden uitgegaan van een inkomen van € 28.000,- bruto per jaar.
Daarnaast neemt de man alle woonlasten voor zijn rekening, bestaande uit € 729,- per maand aan hypotheekrente en € 95,- per maand aan het forfait overige eigenaarslasten. Het eigen woning forfait bedraagt € 979,- per jaar.
Het hof neemt voorts in aanmerking € 125,- per maand aan premie basisverzekering ZVW, te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel ZVW van € 35,- per maand in 2013 en de zorgtoeslag van € 34,- per maand.
2.5
De man heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, die in totaal een bedrag van € 7.450,- per jaar belopen. Met ingang van 1 januari 2015 vervallen de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zodat de man alleen nog recht heeft op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
2.6
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
2.7
De vrouw heeft haar verzoek in die zin vermeerderd dat zij verzoekt om de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2015 vast te stellen op € 465,- per maand. Ter onderbouwing van dit verzoek voert de vrouw aan dat het kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2015 is verhoogd, waardoor de bijdrage van de man in de behoefte van Faith lager komt te liggen en de man een grotere draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Namens de man heeft zijn advocaat ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van haar verzoek door de vrouw. Volgens de man dient de uitspraak van de Hoge Raad van 9 januari 2015 het uitgangspunt te zijn voor de berekening van de partneralimentatie. Dat sprake is van een wijziging van het kindgebonden budget is volgens hem geen wijziging van omstandigheden die kan leiden tot een hernieuwde beoordeling van de draagkracht.
2.8
Onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 2.2 al is vermeld wijst het hof het bezwaar van de man tegen de vermeerdering van het verzoek af omdat deze vermeerdering niet in strijd is met de goede procesorde. Het hof voegt daaraan het volgende toe. Weliswaar is sprake van een wijziging van regelgeving met ingang van 1 januari 2015, namelijk met betrekking tot het kindgebonden budget, maar nu de vrouw eerst op 28 mei 2015 in deze procedure haar verzoek heeft vermeerderd en niet anderszins het voornemen van deze vermeerdering aan de man kenbaar heeft gemaakt, zal het hof als ingangsdatum 1 juni 2015 hanteren. Tot aan 28 mei 2015 mocht de man ervan uitgaan dat hij niet slechter zou worden van zijn beroep in cassatie. Vanaf die datum moest de man rekening houden met een hogere bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man is ter mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld op het verzoek van de vrouw te reageren, zodat in voldoende mate het beginsel van hoor en wederhoor is gehonoreerd.
2.9
In het Rapport alimentatienormen versie 2015 is ten aanzien van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop het volgende te lezen:
“Met ingang van 1 januari 2015 komen alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget ook in aanmerking voor een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050,00 (voor 2015). Deze verhoging wordt de alleenstaande ouderkop genoemd. De expertgroep beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op het gevonden totaalbedrag(hof: de behoefte)
. Dit kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien.”
2.1
Het hof overweegt als volgt. Overeenkomstig de aanbevelingen in het Rapport alimentatienormen versie 2015 staan het kindgebonden budget, en daarmee ook de alleenstaande ouderkop, aan de man ter beschikking ter bestrijding van de kosten van verzorging en opvoeding van Faith. Deze componenten beïnvloeden dus het eigen aandeel van de ouders in deze kosten. Hierdoor ontstaat aan de zijde van de man meer draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en kan onder omstandigheden een hogere partneralimentatie worden vastgesteld.
2.11
De behoefte van Faith bedroeg in 2013 € 392,- per maand. Geïndexeerd naar 2015 komt dit neer op € 399,- per maand.
Het hof becijfert het kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop, in 2015 op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening toeslagen” (www.toeslagen.nl), uitgaande van het hiervoor vermelde inkomen van de man, op € 292,- per maand, zodat de resterende bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van Faith € 107,- per maand bedraagt. Het hof neemt deze bijdrage van de man als last in het draagkrachtloos inkomen van de man in aanmerking.
2.12
Ten aanzien van de door de man opgevoerde maandlast voor na te noemen schulden stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten.
2.13
De man voert allereerst een schuld aan zijn ouders van € 10.000,- op. De vrouw heeft het bestaan van deze schuld gemotiveerd betwist. De vrouw voert aan dat het door de man overgelegde testament een eenzijdige rechtshandeling betreft, waaruit geen instemming van de vrouw blijkt. Als het bestaan van de schuld al wordt aangenomen, dan meent de vrouw dat deze schuld zonder noodzaak is aangegaan.
2.14
Het hof overweegt als volgt. In het door de man overgelegde testament van zijn vader van 19 augustus 2010 is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
“Ik bepaal dat in mijn nalatenschap de vorderingen die ik heb op [de man] (…) ter grootte van (…) tien duizend euro (€ 10.000,00) met rente ad (…) (4,8%) per jaar dient te worden verrekend met [zijn] erfdeel, voorzover door [hem] niet mocht zijn afgelost.”
Het hof is van oordeel dat de man door overlegging van dit testament het bestaan van de geldlening, zijnde een huwelijkse schuld, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat de vrouw, zoals zij stelt, geen toestemming heeft gegeven voor een dergelijke geldlening doet daaraan niet af. Daarnaast blijkt uit de tekst van het testament voldoende dat op de man in beginsel een aflossingsverplichting rust.
Ter mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij tot op heden nog niet heeft betaald op de schuld aan zijn ouders, omdat hij hiervoor geen draagkracht heeft zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht. Voor de periode in het verleden tot 1 juni 2015 (gelijk aan de onder 2.8 genoemde datum) zal het hof om die reden geen gewicht aan de schuld toekennen en daarom geen rekening houden met rentebetaling dan wel aflossing op deze schuld.
Met ingang van 1 juni 2015 houdt het hof in redelijkheid rekening met een rentebetaling van € 40,- per maand en een aflossing van € 150,- per maand, dus in totaal € 190,- per maand. Er is sprake van een huwelijkse schuld. Anders dan de vrouw stelt, is niet gebleken dat de man de schuld is aangegaan in het licht van de komende echtscheidingsprocedure. Het door de man genoemde bestedingsdoel, te weten woningverbetering, is door de vrouw onvoldoende weersproken.
2.15
De man voert voorts een maandlast op van € 25,- per maand aan rente op voor een gemeenschappelijke rekening-courant van Rabobank waarvan de hoofdsom op 4 februari 2013 € 2.683,10 bedroeg. Nu de vrouw deze last niet heeft weersproken, zal het hof hiermee rekening houden.
2.16
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man de volgende draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw:
- € 74,- per maand met ingang van 28 februari 2013;
- € 144,- per maand met ingang van 1 juni 2015.
Zoals al in rechtsoverweging 2.8. is verwoord, mag de man evenwel niet slechter worden van het door hem ingestelde beroep in cassatie. Daarom zal het hof tot 1 juni 2015, de ingangsdatum van de vermeerdering van het verzoek van de vrouw, een bijdrage vaststellen van € 65,- per maand.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 februari 2013 vernietigen, voor zover deze ziet op de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, en beslissen als volgt.
3.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil de hieruit voortvloeiende onderhoudsbijdrage betreft, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 februari 2013, voor zover deze ziet op de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van 28 februari 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 65,- per maand zal betalen en met ingang van 1 juni 2015 € 144,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, R. Krijger en R. Feunekes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 8 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.