ECLI:NL:GHARL:2015:6647

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
200.156.430/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens huurachterstand in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen Woonstichting Centrada en een huurder, die in eerste aanleg was afgewezen. Centrada had de huurder gedagvaard wegens huurachterstand en vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur. De kantonrechter had in eerdere vonnissen de vorderingen van Centrada afgewezen, omdat de huurachterstand niet voldoende was om ontbinding te rechtvaardigen. Centrada heeft echter in hoger beroep haar eis gewijzigd en een hogere huurachterstand van € 5.460,49 gevorderd, die door het hof werd erkend. Het hof oordeelde dat er sprake was van een huurachterstand van meer dan drie maanden, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige huurbetalingen en de gevolgen van herhaalde wanprestatie door de huurder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.430/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2537386 LC EXPL 13-4680)
arrest van de eerste kamer van 8 september 2015
in de zaak van
Woonstichting Centrada,
gevestigd te Lelystad,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Centrada,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
aanvankelijk wonende te [woonplaats] , thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Stoel, kantoorhoudend te Dronten, die zich heeft onttrokken.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 16 juli 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 augustus 2014,
- de memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis (met producties).
2.2
Vervolgens heeft mr. A. Stoel, die zich als advocaat voor [geïntimeerde] had gesteld, zich onttrokken. De procedure is daarop aangehouden, zodat zich een nieuwe advocaat voor [geïntimeerde] kon stellen. Dat is niet gebeurd.
2.3
Ten slotte heeft Centrada de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.4
De vordering van Centrada luidt (na de wijziging van eis):
"
Dat het Uw Gerechtshof behage het vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland, sector civiel recht, Kantonrechter, locatie Lelystad, onder zaak/rolnummer: 2537386 LC-EXPL13-4680 gewezen op 16 juli 2014 te vernietigen en opnieuw recht doende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te ontbinden de huurovereenkomst met betrekking tot de woning staande en gelegen aan de [adres] , met onmiddellijke ingang;
II. geïntimeerde te veroordelen om aan appelante tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.460,49 (over de periode tot en met 18 december 2014), vermeerderd met de wettelijke rente over de afzonderlijke termijnen vanaf het moment dat geïntimeerde met betaling daarvan in verzuim is tot de dag der algehele voldoening;
III. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van geïntimeerde tot betaling van de nakosten."

3.De beoordeling van het geschilVermeerdering van eis?

3.1
Centrada heeft in haar memorie van grieven aangekondigd haar eis te vermeerderen. Het hof stelt vast dat Centrada in de appeldagvaarding ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, betaling van de huurachterstand van € 6.931,08 (berekend tot en met augustus 2014), een gebruiksvergoeding van € 570,31 vanaf september 2014 en een proceskostenveroordeling (inclusief nakosten) voor beide instanties heeft gevorderd. In de memorie van grieven heeft zij ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van de huurachterstand van € 5.460,49 (berekend tot en met 18 december 2014) en een proceskostenveroordeling (inclusief nakosten) voor beide instanties gevorderd. Daarmee heeft Centrada haar eis ten opzichte van de appeldagvaarding weliswaar gewijzigd, maar niet vermeerderd. Ten opzichte van de vordering in eerste aanleg is wel sprake van een vermeerdering van eis.
3.2
Het hof zal recht doen op de in de memorie van grieven gewijzigde eis. De eis is bij memorie van grieven en daardoor tijdig gewijzigd. [geïntimeerde] heeft door de betekening van de appeldagvaarding kennis genomen van de vermeerdering van eis (ten opzichte van de procedure in eerste aanleg). [geïntimeerde] is aanvankelijk bij advocaat verschenen, zodat artikel 130 lid 3 BW niet aan de wijziging van eis in de weg staat, nog daargelaten dat [geïntimeerde] door de wijziging van eis niet in haar belangen is geschaad.
3.3
Het hof merkt nog op dat de kantonrechter een vermeerdering van eis in het laatste processtuk van Centrada ambtshalve buiten beschouwing heeft gelaten om vertraging van de procedure te voorkomen. Dat staat niet in de weg aan de toelaatbaarheid van de vermeerdering van eis in de appeldagvaarding. Deze vermeerdering van eis leidt immers niet tot een vertraging van de appelprocedure.
3.4
Het hof zal, kortom, recht doen op de bij memorie van grieven gewijzigde eis.
Vaststaande feiten
3.5
Het hof zal de feiten zelfstandig vaststellen.
3.5.1
Centrada verhuurt met ingang van 24 december 1999 aan [geïntimeerde] de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan [adres] . De huur bedroeg vanaf september 2013 € 348,59 per maand. Per 1 januari 2014 bedraagt de huur(vanwege het wegvallen van huurtoeslag)
€ 548,39 per maand. Op de huurovereenkomst is het huurreglement van Centrada van toepassing, dat in artikel 6.1 bepaalt dat de huur bij vooruitbetaling is verschuldigd.
3.5.2
In januari 2011 heeft Centrada [geïntimeerde] doen dagvaarden vanwege een huurachterstand, die volgens die dagvaarding € 1.010,98 (inclusief rente en incassokosten) bedroeg. Centrada vorderde betaling van dit bedrag, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.5.3
De kantonrechter te Lelystad veroordeelde [geïntimeerde] bij vonnis van 20 april 2011 tot betaling van een bedrag van € 501,62 (het bedrag dat Centrada na wijziging van eis, in verband met inmiddels door [geïntimeerde] gedane betalingen, nog vorderde), te vermeerderen met rente en proceskosten. De kantonrechter wees de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst af. Zij overwoog daartoe (rechtsoverweging 6):
“Hoewel uit het door Centrada bij akte overgelegde overzicht blijkt dat [geïntimeerde] stelselmatig de huurpenningen niet tijdig betaalt, dan wel dat betalingen worden gestorneerd, rechtvaardigt deze huurachterstand naar het oordeel van de kantonrechter thans niet de ontbinding en ontruiming. [geïntimeerde] dient er wel rekening mee te houden dat indien hij wederom een huurachterstand laat ontstaan wel tot ontbinding en ontruiming kan worden overgegaan wegens herhaalde wanprestatie na een daartoe verkregen vonnis van de kantonrechter, ook indien de huurachterstand minder dan 3 maanden bedraagt.”
3.5.4
Bij dagvaarding van 5 juni 2013 heeft Centrada opnieuw betaling van een huurachterstand (€ 974,13 exclusief rente en kosten vanwege een achterstand betreffende de maanden maart tot en met mei 2013), ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd.
3.5.5
Bij vonnis van 9 oktober 2013 heeft de kantonrechter te Lelystad vastgesteld dat [geïntimeerde] in mei 2013 een niet in de dagvaarding vermeld bedrag van € 400,- had betaald, waardoor de huurachterstand € 574,13 bedraagt, minder dan twee maanden huur. De kantonrechter wees de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde af en overwoog daartoe in rechtsoverweging 8:
“Centrada vordert tevens de ontbinding en ontruiming. Zoals zij in de dagvaarding zelf heeft opgemerkt, wordt een dergelijke vordering in de regel toegewezen bij een huurachterstand van 4 maanden of bij een huurachterstand van 2 maanden indien de huurder bij een vonnis van minder dan een jaar voordien ook al is veroordeeld tot betaling van een huurachterstand. Geen van beide situaties doet zich in dit geval echter voor. De huurachterstand bedraagt minder dan 2 maanden en het eerdere vonnis dateert van ruim 2 jaar voor de dagvaarding in de onderhavige zaak. Dit betekent dat de vordering tot ontbinding en ontruiming wordt afgewezen. Niet van belang is of [geïntimeerde] inmiddels aan het eerdere vonnis heeft voldaan.”
procedure in eerste aanleg
3.6
Centrada heeft [geïntimeerde] op 11 november 2013 gedagvaard. Zij heeft betaling gevorderd van de huur over de maanden oktober en november 2013 (€ 697,18), te vermeerderen met rente en incassokosten, in totaal € 828,37. Ook heeft zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Aan deze laatste vorderingen heeft zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] eerder was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en dat zij de huur stelselmatig te laat of niet betaald. In de dagvaarding heeft Centrada opgemerkt dat ook de huur over de maanden augustus en september 2013 te laat is betaald. Nadat [geïntimeerde] verweer had gevoerd, heeft Centrada in de conclusie van repliek opgemerkt dat na de inleidende dagvaarding voor een bedrag van € 1.994,36 aan huurtermijnen is vervallen waarop door [geïntimeerde] slechts een bedrag van € 348,59 in mindering is voldaan, zodat de vordering € 2.474,14 bedraagt. Zij heeft geconcludeerd
“tot persistit”.[geïntimeerde] heeft daarop een uidraai van haar betaalrekening overgelegd, waarop diverse betalingen aan Centrada staan vermeld.
In haar akte van 18 juni 2014 heeft Centrada aangegeven dat diverse op het overzicht vermelde betalingen niet door haar zijn ontvangen. De vordering bedraagt per 1 juni 2014
€ 4.119,91, waarvan € 3.988,72 achterstallige huur betreft. Centrada wijzigt haar eis tot dit bedrag.
In zijn vonnis van 16 juli 2014 heeft de kantonrechter de wijziging van eis ambtshalve buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De kantonrechter houdt rekening met de op het door [geïntimeerde] overgelegde overzicht vermelde betalingen. Daarvan uitgaande komt hij tot het oordeel dat sprake is van een achterstand van één huurtermijn over de periode oktober 2013 tot en met maart 2014. Dat is onvoldoende om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot een bedrag van € 548,59 aan achterstallige huur, te vermeerderen met rente, incassokosten en proceskosten en de vorderingen voor het overige afgewezen.
3.7
Bij dagvaarding van 13 augustus 2014 heeft Centrada [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard en ontruiming van het gehuurde alsmede betaling van een door haar op
€ 6.931,08 berekende huurachterstand gevorderd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland zittingsplaats Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) heeft deze vorderingen bij verstekvonnis d.d. 5 september 2014 toegewezen. [geïntimeerde] is in verzet gekomen tegen dit vonnis. Bij vonnis van 26 november 2014 heeft de voorzieningenrechter het verzet gegrond verklaard, in die zin dat hij [geïntimeerde] heeft veroordeeld het gehuurde te ontruimen en de vordering tot betaling van een bedrag van € 3.905,29 aan achterstallige huur over de periode maart tot en met november 2014, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. De voorzieningenrechter heeft zich beperkt tot een oordeel over de huurachterstand vanaf maart 2014, nu de huurachterstand tot die tijd onderwerp is van de bodemprocedure (in appel). [geïntimeerde] heeft geen appel ingesteld tegen dit vonnis.
3.8
Op 18 december 2014 heeft Centrada het gehuurde doen ontruimen.
bespreking van de grieven
3.9
Met
grief Ikomt Centrada op tegen het buiten beschouwing laten door de kantonrechter van de vermeerdering van eis. De grief faalt, nu tegen een beslissing betreffende een eiswijziging geen hoger beroep open staat (artikel 130 lid 2 Rv).
3.1
Grief IIbetreft de beslissing van de kantonrechter betreffende de huur over de maanden november 2013 tot en met februari 2014. Volgens Centrada heeft zij over deze maanden geen huur van [geïntimeerde] ontvangen. Dat standpunt had zij ook in eerste aanleg al ingenomen, maar toen oordeelde de kantonrechter - op basis van de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte uitdraai van haar betaalrekening bij ING - dat Centrada onvoldoende had weersproken dat [geïntimeerde] de huur over deze maanden wel had voldaan.
3.11
Het hof stelt bij de bespreking van de grief voorop dat op [geïntimeerde] de stelplicht en de bewijslast rusten van het door haar gevoerde (bevrijdende) verweer dat zij de huur over de maanden november 2013 tot en met februari 2014 heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft daartoe een uitdraai overgelegd van haar betaalrekening bij ING. Op deze uitdraai staan weliswaar enkele bedragen vermeld die van haar rekening zijn afgeboekt in verband met een betaling aan Centrada, maar Centrada heeft de ontvangst van deze bedragen gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe onder meer verwezen naar een e-mailbericht d.d. 25 september 2014 van mevrouw [X] van De Bank Nederlandse Gemeenten (hierna: BNG), inhoudende dat de gestelde betalingen niet op de bankrekening van Centrada bij BNG zijn ontvangen.
heeft onder meer geschreven:
“Verwerkingen geschieden met tussenkomst van Equens.
Uw huurder heeft de betalingen uitgevoerd via Girotel. ING verwerkt deze gegevens en stuurt haar bestanden door naar Equens. Equens settelt de gegevens met de banken waar de rekeningen bij bankieren.
Omdat ik geen bijschrijvingen zie kan het zijn dat de transactie mogelijk niet is uitgevoerd. Iets wat de ING bank alleen zou kunnen inzien.
Uw huurder dient bij de ING een incident aan te melden en navraag laten doen wanneer de bijschrijving heeft plaatsgevonden.”
Mevrouw [Y] , medewerkster van de financiële administratie van Centrada heeft het volgende schriftelijk verklaard:
Hierbij verklaart ondergetekende de volgende stappen te hebben ondernomen n.a.v. de door mevr.
M. [geïntimeerde] aangeleverde bankoverzichten:
- Afschriften van onze bank nagekeken. De bijschrijvingen niet kunnen vinden.
- Ingelogd bij BNG en de, eventuele, bijschrijvingen van bankrekening (…) naar ons rekeningnummer (…) in de periode december 2013 t/m heden opgevraagd. Hiervan zijn geen gegevens gevonden.
- Telefonisch contact gehad met de BNG, ook zij konden geen bijschrijvingen vinden.
- Op 25 september 2014 een mail naar BNG gestuurd met het verzoek om een eventuele verklaring. In het antwoord van de BNG is aangegeven dat er geen bijschrijvingen zijn gevonden en alleen de ING bank kan inzien wat de reden is dat de transacties niet zijn uitgevoerd. Mevr. [geïntimeerde] dient daarom bij de ING een incident aan te maken en navraag te laten doen naar de bijschrijvingen.”
Met deze verklaringen heeft Centrada gemotiveerd betwist dat zij de door [geïntimeerde] gestelde bedragen heeft ontvangen. Het hof tekent daarbij aan dat voor het antwoord op de vraag of (en op welk tijdstip) een girale betaling heeft plaatsgevonden doorslaggevend is of (en op welk tijdstip) de rekening van de schuldeiser is gecrediteerd (artikel 6:114 BW). Uit de verklaringen volgt dat die bijschrijving niet heeft plaatsgevonden.
3.12
Het lag op de weg van [geïntimeerde] informatie in het geding te brengen waaruit volgt dat de huur wel is voldaan. Het hof heeft begrepen dat in de verzetprocedure bij de voorzieningenrechter [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld een rapport van ING in het geding te brengen. De procedure is daartoe aangehouden. [geïntimeerde] heeft dat rapport echter niet in die procedure in het geding gebracht. Ook in deze procedure heeft zij het rapport niet in het geding gebracht. Daarmee heeft [geïntimeerde] haar stelling dat de huur over de maanden november 2013 tot en met februari 2014 is voldaan onvoldoende onderbouwd. De grief slaagt dan ook.
3.13
Uit het voorgaande volgt dat in maart 2014 sprake was van een huurachterstand van vijf maanden, waarmee een bedrag is gemoeid van € 2.342,95. Nadien is de huurachterstand verder opgelopen. Uit de door Centrada gestelde, en niet door [geïntimeerde] weersproken, gegevens waarvan ook de voorzieningenrechter is uitgegaan, volgt dat [geïntimeerde] alleen de huur over de maanden september tot en met november 2014 heeft voldaan. Centrada heeft de huurschuld per datum ontruiming berekend op € 5.460,49. Ook dat bedrag is niet weersproken, zodat het hof daarvan heeft uit te gaan. De vordering van Centrada strekkende tot betaling van dit bedrag is dan ook toewijsbaar. Het hof tekent daarbij aan dat in dit bedrag de vordering betreffende de huur over de maanden april tot en met december 2014 is begrepen. Nu het hof als bodemrechter beslist over deze periode vervalt de door de voorzieningenrechter gegeven veroordeling tot betaling van de huurachterstand betreffende deze periode.
3.14
Met
grief IIIkomt Centrada op tegen de beslissing van de kantonrechter de huurovereenkomst niet te ontbinden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat in december 2014 (maar ook in maart 2014 al) sprake was van een huurachterstand van meer dan drie maanden. Het was bovendien niet de eerste keer dat [geïntimeerde] een huurachterstand had laten ontstaan. Onder deze omstandigheden rechtvaardigt de tekortkoming van [geïntimeerde] de ontbinding van de huurovereenkomst, ook wanneer het
(op zich zwaarwegende) woonbelang van [geïntimeerde] in aanmerking wordt genomen. [geïntimeerde] heeft ook ruimschoots de gelegenheid gehad om (gedurende de bodemprocedure) de achterstand in te lopen, zodat het hof geen reden ziet haar die gelegenheid (nogmaals) te bieden. Het in eerste aanleg door [geïntimeerde] gedane verzoek om een “terme de grace” zal het hof dan ook niet honoreren. Het hof zal de huurovereenkomst dan ook per heden ontbinden.
3.15
Ook deze grief slaagt.
3.16
De slotsom is dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen, behoudens voor wat betreft de proceskosten, en de vordering tot ontbinding van de huur en die tot betaling van de huurachterstand (met rente vanaf de respectieve data waarop de huurtermijnen verschuldigd zijn geworden) alsnog zal toewijzen. Het hof stelt vast dat Centrada in hoger beroep geen aanspraak meer heeft gemaakt op de in eerste aanleg wel gevorderde (en toegewezen) vergoeding voor incassokosten. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II), te vermeerderen met nasalaris (zo verstaat het hof de vordering tot veroordeling in de nakosten) en wettelijke rente.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de proceskostenveroordeling betreft
(het dictum onder 5.4 en 5.5);
vernietigt het vonnis voor het overige,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontbindt per heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning [adres]
;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Centrada van een bedrag van € 5.460,49 ten titel van achterstallige huur over de periode november 2013 tot en met december 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente over de respectieve maandelijkse huurbedragen, telkens vanaf de eerste dag van de maand waarop het huurbedrag betrekking heeft;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten voor zover tot op heden aan de zijde van Centrada gevallen op € 799,77 aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, op € 131,00 voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen
vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening
en met € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.H. Kuiper en mr. N.A. Baarsma en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
8 september 2015.