ECLI:NL:GHARL:2015:6609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
200.160.999
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woonruimte; tekortkomingen rechtvaardigen de ontbinding niet

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de huur van woonruimte. De appellanten, een gezin met drie kleine kinderen, waren in geschil met de stichting, de geïntimeerde, over een betalingsachterstand van € 1.427,76, wat overeenkomt met drie maanden huur. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de stichting toegewezen, maar de appellanten stelden dat hun tekortkomingen niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden. Ze voerden aan dat ze afhankelijk waren van een bijstandsuitkering en dat er een misverstand was over de huurbetalingen. In hoger beroep werd vastgesteld dat de appellanten geen nieuwe achterstand hadden laten ontstaan en dat er een betalingsregeling was getroffen die werd nagekomen.

Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellanten, gezien de omstandigheden van het geval, niet voldoende waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De grieven van de appellanten werden gegrond verklaard, en het hof wees de vorderingen van de stichting af. Tevens werd de stichting veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, terwijl de kosten van de eerste aanleg werden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten droeg. Het hof benadrukte dat de appellanten in de toekomst tijdig hun huur dienen te betalen.

Dit arrest is gewezen op 8 september 2015 door de rechters W.L. Valk, A.A. van Rossum en A. Skerka, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.160.999
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Enschede 2762167)
arrest van 8 september 2015
in de zaak van
[appellant sub 1]en
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats appellanten],
appellanten,
hierna: [appellanten],
advocaat: mr. G. Yousef,
tegen:
de stichting
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G.A.G. Warfman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 3 juni 2014 en 23 september 2014, die de kantonrechter (rechtbank Overijssel, locatie Enschede) tussen [appellanten] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 november 2014 (met grieven);
■ de aantekening op de rol van 16 december 2014 volgens welke [appellanten] overeenkomstig de appeldagvaarding voor grieven hebben geconcludeerd;
■ de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rechtsoverweging 2.2 van het vonnis van 3 juni 2014.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding om de vorderingen tot ontbinding en ontruiming van [geïntimeerde] tegen [appellanten] als huurders van woonruimte. [geïntimeerde] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd een betalingsachterstand van € 1.427,76, zijnde drie maanden huur, te vermeerderen met rente en incassokosten. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen. Tegen die toewijzing richten zich de grieven.
4.2
[appellanten] erkennen tekort te zijn geschoten, maar beroepen zich op de in artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek voorziene uitzondering dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In eerste aanleg hebben zij zich reeds erop beroepen dat zij drie kleine kinderen hebben en moeten rondkomen van een bijstandsuitkering, die zij steeds aan het einde van de maand ontvangen. In hoger beroep hebben zij daaraan een en ander toegevoegd, namelijk (1) dat bij hen sprake is geweest van een misverstand omtrent de verschuldigdheid van huur op uiterlijk de eerste van de desbetreffende maand, (2) dat voorafgaande aan de procedure in eerste aanleg niet eerder van betalingsachterstand sprake is geweest, (3) dat met betrekking tot de ten tijde van het vonnis van de kantonrechter nog resterende achterstand (één maand huur) en de proceskosten door partijen een betalingsregeling is getroffen en dat die regeling door hen wordt nagekomen en (4) dat zij geen nieuwe achterstand hebben laten ontstaan.
4.3
[geïntimeerde] heeft deze feiten en omstandigheden niet betwist, maar heeft zich beroepen op, kort gezegd, de hoofdregel van artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
4.4
Het hof heeft de vorderingen te beoordelen naar de stand ten tijde van zijn arrest. Gelet op de onder 4.2 bedoelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, rechtvaardigen de tekortkomingen niet de ontbinding met haar gevolgen. De grieven treffen dus doel en het hof zal de vorderingen alsnog afwijzen. Bij deze uitkomst tekent het hof aan dat [appellanten] ervan doordrongen behoren te zijn dat zij in het vervolg de huur iedere maand op tijd behoren te betalen.
4.5
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het hoger beroep, tot op de uitspraak van dit arrest aan de zijde van [appellanten] te begroten op € 93,80 voor explootkosten, € 308,— voor griffierecht en € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (één punt tarief II). Het hof zal de kosten van het geding in eerste aanleg compenseren, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, op de grond dat [appellanten] door hun tekortkomingen tot dat geding aanleiding hebben gegeven.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Enschede, van 23 september 2014 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot op de uitspraak van dit arrest aan de zijde van [appellanten] begroot op € 93,80 voor explootkosten, € 308,— voor griffierecht en € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, A.A. van Rossum en A. Skerka, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 september 2015.