Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante sub 2],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de huur van woonruimte. De appellanten, een gezin met drie kleine kinderen, waren in geschil met de stichting, de geïntimeerde, over een betalingsachterstand van € 1.427,76, wat overeenkomt met drie maanden huur. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de stichting toegewezen, maar de appellanten stelden dat hun tekortkomingen niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden. Ze voerden aan dat ze afhankelijk waren van een bijstandsuitkering en dat er een misverstand was over de huurbetalingen. In hoger beroep werd vastgesteld dat de appellanten geen nieuwe achterstand hadden laten ontstaan en dat er een betalingsregeling was getroffen die werd nagekomen.
Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellanten, gezien de omstandigheden van het geval, niet voldoende waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De grieven van de appellanten werden gegrond verklaard, en het hof wees de vorderingen van de stichting af. Tevens werd de stichting veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, terwijl de kosten van de eerste aanleg werden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten droeg. Het hof benadrukte dat de appellanten in de toekomst tijdig hun huur dienen te betalen.
Dit arrest is gewezen op 8 september 2015 door de rechters W.L. Valk, A.A. van Rossum en A. Skerka, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.