ECLI:NL:GHARL:2015:6475

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
14/01091
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een tussenwoning te Hilversum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die de waarde van een onroerende zaak, een tussenwoning aan de [a-straat] 32 te [Z], had verlaagd van € 220.000 naar € 205.000. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 220.000 per waardepeildatum 1 januari 2012, maar de rechtbank oordeelde dat deze waarde in goede justitie te hoog was. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende en de waarde van de onroerende zaak ter discussie stonden. Tijdens de zitting op 23 juni 2015 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het hof oordeelde dat het beroep van belanghebbende ontvankelijk was, omdat de rechtbank tijdig op de hoogte was gesteld van de motivering van het beroep. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 205.000 en verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 980.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01091
uitspraakdatum:
1 september 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2014, nummer UTR 13/4532, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 32 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2013 per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, vastgesteld op € 220.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van
1 september 2014 gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de onroerende zaak in goede justitie verlaagd tot € 205.000.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde mr. [A] , alsmede
mr. [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] (hierna: de taxateur).
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De onroerende zaak is een in 1928 gebouwde tussenwoning met een berging en twee dakkapellen. De woning heeft een inhoud van 283 m³ en is gelegen op een perceel van 115 m².
2.2
Op 26 juli 2013 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 5 september 2013 per fax beroep ingesteld. Daarin is het volgende opgenomen:
“1. Tot mij heeft zich gewend [X] (hierna: cliënt), woonachtig aan de [a-straat] 32 [Z] met het verzoek hem bij te staan.
2. Op 1 januari 2012, aanvang tijdvak is cliënt eigenaar van huis [a-straat] 32 te [Z] . Clënt heeft uit hoofde hiervan een aanslag gemeentelijke belastingen 2013 ontvangen met mede daarop vermeld de WOZ-beschikking.
3. Namens cliënt hebben wij daar tijdig bezwaar tegen gemaakt.
4. Met dagtekening 26 Juli 2013 heeft de gemeente uitspraak gedaan op bezwaar.
Pro forma beroep
5. Cliënt kan zich niet verenigen met de uitspraak van de heffingsambtenaar en vindt de door de gemeente gehanteerde waarde te hoog vastgesteld.
6. Cliënt verzoekt uw College een termijn te verlenen om het beroep nader te motiveren.”
2.3
De gemachtigde van belanghebbende heeft in een korte periode namens ongeveer 130 belanghebbenden beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland tegen uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. In dat kader heeft de gemachtigde op 5 september 2013 de volgende brief gefaxt:
“De gemeente Hilversum heeft gemeend 99% van de door ons ingestelde bezwaren tegen verschillende WOZ-waarden van een 168 tal cliënten af te wijzen. De afwijzing heeft op een dusdanig disproportionele manier plaatsgevonden dat wij ons genoodzaakt voelen voor de meeste afwijzingen een beroepsgang te starten. Wij beogen met deze beroepsgang uw College niet met nodeloos werk op te zadelen, dit vooraf gesteld.
Gezien het grote aantal beroepen, zullen wij vandaag 5 september en morgen 6 september 2013 een groot aantal pro forma beroepen indienen per fax. Om deze nader te motiveren verzoeken wij u ons een nadere termijn te verlenen dan de standaard vier weken. Graag ontvangen wij voor onze pro forma beroepen tegen de gemeente Hilversum een nadere termijn ter motivering van acht weken. Bij voorbaat dank.”
2.4
Per brief van 16 september 2013 is de gemachtigde van belanghebbende verzocht het beroepschrift aan te vullen met de gronden binnen acht weken na de verzenddatum van de brief. Bij brief van 12 november 2013 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan de Rechtbank dat hij met de heffingsambtenaar poogt tot een minnelijke oplossing te komen en dat hij (mede) daarom verzoekt om uitstel van motivering van de beroepen. Bij brief van
13 november 2013 wordt de termijn om de beroepsgronden aan te vullen verlengd tot en met 9 december 2013.
2.5
Per brief van 16 september 2013 is de heffingsambtenaar verzocht binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden. Per brief van 17 oktober 2013 deelt de Rechtbank de heffingsambtenaar mee dat hij niet heeft gereageerd op de brief van
16 september en dat hij binnen twee weken dient te reageren. Per brief van 24 september 2013 verzoekt de heffingsambtenaar aan de Rechtbank uitstel voor het indienen van verweerschriften en de achterliggende stukken totdat alle ontvankelijkheidsgebreken in de hoger beroepen door de gemachtigde van belanghebbende zijn weggenomen en een motivering van het beroepschrift is ontvangen. Bij brief van 21 oktober 2013 laat de Rechtbank weten dat de heffingsambtenaar uiterlijk 31 december 2013 dient te voldoen aan het verzoek. Bij brief van 24 december 2013 wordt de heffingsambtenaar voor de laatste maal uitstel verleend om te voldoen aan het verzoek, en wel tot en met 31 januari 2014. De heffingsambtenaar stuurt op 24 januari 2014 het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken in.
2.6
Bij aangetekend schrijven van 10 oktober 2013 stuurt de gemachtigde van belanghebbende een brief aan de wethouder van financiën van de gemeente Hilversum, waarin hij zijn beklag doet over de gang van zaken rond de bezwaarprocedure. De gemachtigde heeft onder meer geklaagd over het feit dat hij ten onrechte niet is gehoord. Bij schrijven van 28 oktober 2013 heeft wethouder [D] de klacht van de gemachtigde van belanghebbende deels gegrond verklaard en voorgesteld alsnog hoorzittingen te houden. Deze hoorzittingen hebben plaatsgevonden op 20 november 2013.
2.7
Op 3 maart 2014 vindt bij de Rechtbank een regiezitting plaats. Bij brief van 28 april 2014 deelt de Rechtbank aan partijen het volgende mede.
“Ter regiezitting van 3 maart 2014 is met u en met de wederpartij ten behoeve van de goede procesorde een tijdschema vastgesteld voor het indienen van de specificering van de beroepsgronden en het verweer, zodat de rechtbank uiterlijk twee weken voor de zitting over alle stukken beschikt van de zaken die op de betreffende zitting staan.
Dit betekent voor de zitting van 7 juli 2014:
- mr. [A] specificeert uiterlijk 26 mei 2014 de beroepsgronden;
- de heffingsambtenaar dient uiterlijk 23 juni 2014 zijn verweer in.
Het niet nakomen van dit tijdschema in een zaak zal er in beginsel toe leiden dat de betreffende zaak ter zitting ongegrond zal worden verklaard wegens strijd met de goede procesorde.”
2.8
Op 23 mei 2014 motiveert de gemachtigde van belanghebbende het beroep met nadere gronden, waaronder een taxatieverslag van [E] van [F] taxaties. Op 20 juni 2014 vult de heffingsambtenaar het verweerschrift aan, waarin hij primair concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, aangezien het beroepschrift niet uiterlijk 9 december 2013 was aangevuld met de beroepsgronden.
2.9
De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot de onroerende zaak in hoger beroep een nieuwe waardematrix met bijlagen (hierna: de matrix) laten opstellen door de taxateur. In de matrix is de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2012 getaxeerd op € 220.000. Daarbij is de waarde onderverdeeld in een bedrag van € 153.250 (€ 542 per m³) voor de waarde van de woning (als opstal), € 51.750 voor de grond, € 5.000 voor de berging (als opstal) en € 10.000 voor de beide dakkapellen. De taxatie is tot stand gekomen door de onroerende zaak te vergelijken met de volgende marktgegevens van verkopen:
  • [a-straat] 47 (inhoud: 270 m³ (waarde: € 122.500; € 454 per m³); kaveloppervlakte: 140 m² (waarde: € 63.000); bijgebouwen: € 6.500 en € 5.000 voor een dakkapel) op 26 september 2011 verkocht voor € 200.000;
  • [a-straat] 121 (inhoud: 292 m³ (waarde: € 147.500; € 505 per m³); kaveloppervlakte: 222 m² (waarde: € 93.500); bijgebouwen: € 16.000 en € 5.000 voor een dakkapel) op 21 mei 2012 verkocht voor € 255.000;
  • [b-straat] 156 (inhoud: 249 m³ (waarde: € 161.700; € 649 per m³); kaveloppervlakte: 114 m² (waarde: € 51.300); bijgebouw: € 5.000 en € 15.000 voor drie dakkapellen) op 21 augustus 2012 verkocht voor € 225.000;
  • [c-straat] 58 (inhoud: 321 m³ (waarde: € 196.920; € 613 per m³); kaveloppervlakte: 98 m² (waarde: € 50.080); bijgebouw: € 5.000 en € 5.000 voor een dakkapel) op 25 mei 2012 verkocht voor € 250.000.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de primair de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende en subsidiair de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep
4.1
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de Rechtbank steeds op de hoogte heeft gehouden van de pogingen met de heffingsambtenaar tot een minnelijke oplossing te komen. Hij heeft gesteld dat hij in dat kader ook de brief van 10 oktober 2013 (zie 2.6) rond die datum per fax aan de Rechtbank heeft doen toekomen. De gemachtigde heeft de verzendbevestiging van deze fax als bewijs voor die stelling aangeboden. Voor zover niet in het onderhavige dossier is terug te vinden dat zulks is geschied, is de oorzaak hiervan wellicht gelegen in het feit dat deze fax in een aparte map met correspondentie met betrekking tot alle 130 zaken terecht is gekomen, aldus de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft niet betwist dat de gemachtigde een afschrift van de brief van 10 oktober aan de Rechtbank heeft doen toekomen. Het hof acht deze gemotiveerde, door de heffingsambtenaar niet betwiste, stelling aannemelijk. Aldus staat vast dat de Rechtbank voor 9 december 2013 kennis heeft genomen van de brief van 10 oktober 2013. Nu in deze brief wordt geklaagd over de gang van zaken in de bezwaarprocedure in alle 130 zaken waarin door de gemachtigde beroep was aangetekend, waaronder expliciet het feit dat ten onrechte niet was gehoord, staat naar het oordeel van het Hof vast dat het onderhavige beroep voor 9 december 2013 door de gemachtigde is gemotiveerd. Gelet hierop kan in het midden blijven de vraag of het beroepschrift van 5 september 2013 reeds een motivering bevatte. Voor zover de heffingsambtenaar heeft willen stellen dat het beroep uiterlijk binnen de beroepstermijn gemotiveerd had dienen te zijn, dan wel dat de Rechtbank in redelijkheid niet het uitstel kon verlengen tot en met 9 december 2013, treffen ook deze gronden geen doel, nu noch een rechtsregel, noch de goede procesorde zich tegen een dergelijk uitstel verzetten. Belanghebbendes beroep is derhalve ontvankelijk.
Waarde van de onroerende zaak
4.2
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin zich die bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.3
Nu belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde heeft betwist, rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum door hem niet te hoog is vastgesteld.
4.4
De heffingsambtenaar verwijst in hoger beroep naar de taxatiematrix. Het Hof is echter van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak hierin onvoldoende is onderbouwd om aannemelijk te achten dat de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde niet te hoog is. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
4.5
Niet in geschil is dat de woning aan de [c-straat] een minder goed vergelijkbaar referentiepand is, nu dit pand een betere ligging en een beter onderhouds- en voorzieningenniveau heeft. Ook het pand aan de [a-straat] 121 acht het Hof als referentiepand minder geschikt, nu dit een hoekwoning betreft.
4.6
Partijen zijn het erover eens dat het pand [a-straat] 47 geschikt is als referentiepand. Nummer 47 en de onroerende zaak hebben voor wat betreft kwaliteit, uitstraling, onderhoud en ligging eenzelfde score, te weten een “3” (gemiddeld). Voor wat betreft het voorzieningenniveau is in de taxatiematrix voor de onroerende zaak score “3” opgenomen en voor [a-straat] 47 score “2”. Belanghebbende heeft niet betwist dat de onroerende zaak een gemiddeld voorzieningenniveau heeft, doch wel betwist dat de woning aan de [a-straat] 47 een slechter voorzieningenniveau heeft dan de onroerende zaak. De taxateur heeft de onroerende zaak en nummer 47 niet inpandig opgenomen, doch heeft verwezen naar de verkooptekst van het laatste pand. In deze verkooptekst is onder andere opgenomen dat de woning in 2000 is gerenoveerd en dat de woning onder andere beschikt over een badkamer met tweede toilet, centrale verwarming en een volledig geïsoleerd vrijstaand houten chalet voorzien van elektra, water en een alarminstallatie. Gelet op de verkooptekst acht het Hof de heffingsambtenaar niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat het voorzieningenniveau van de woning [a-straat] 47 slechter is dan gemiddeld. Het Hof acht de panden aan de [a-straat] 32 en 47 dan ook op alle punten goed vergelijkbaar. De taxateur heeft desgevraagd ter zitting geen verklaring kunnen geven voor het verschil in cascowaarde (de waarde van de opstal) van € 30.750 (€ 88/m³) tussen de onroerende zaak en dit referentiepand. De verwijzing naar het pand [b-straat] 156 acht het Hof daartoe onvoldoende, nu dit pand in een andere straat is gelegen, voor onderhoud en voorzieningenniveau een “4” scoort en derhalve minder goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak.
4.7
Belanghebbende heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld en zich gerefereerd aan de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde. Het Hof sluit zich aan bij de door de Rechtbank aldus vastgestelde waarde.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 980 (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 490 (wegingsfactor 1)).

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten die belanghebbende in hoger beroep heeft gemaakt tot een bedrag van € 980, en
– verstaat dat van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 493 wordt geheven zodra deze uitspraak onherroepelijk zal zijn geworden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
1 september 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 3 september 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.