ECLI:NL:GHARL:2015:6473

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
14/00878, 14/00879 en 14/00880
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot niet ingediende aangiften en overmacht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had voor de jaren 2010 en 2011 geen aangifte gedaan, wat leidde tot ambtshalve aanslagen door de Inspecteur. Belanghebbende stelt dat hij door overmacht niet in staat was om aangifte te doen, maar het Hof oordeelt dat hij niet voldoende feiten heeft aangedragen om deze stelling te onderbouwen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur terecht de aanslagen heeft opgelegd en dat de opgelegde verzuimboetes passend zijn. De rechtbank heeft bovendien niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor gehandeld door uitspraak te doen, ondanks het niet verschijnen van de Inspecteur ter zitting. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00878, 14/00879 en 14/00880
uitspraakdatum:
1 september 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2014, nummers AWB 13/7081, AWB 13/7082 en AWB 13/7084, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 875. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 205 in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2
Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 19.000. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 57 in rekening gebracht.
1.3
Voor het jaar 2011 is aan belanghebbende een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 109 in rekening gebracht. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 984.
1.4
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 17 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede [A] namens de Inspecteur.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 en de ZVW voor 2010 verzonden. De uiterste inleverdatum van deze aangifte was, na verleend uitstel, 1 mei 2012.
2.2
De Inspecteur heeft, ook na het versturen van een herinnering en een aanmaning op respectievelijk 30 mei 2012 en 3 juli 2012, binnen de daarin opgenomen uiterste inleverdatum van respectievelijk 13 juni 2012 en 17 juli 2012 geen aangifte in de IB/PVV en de ZVW voor 2010 van belanghebbende ontvangen.
2.3
Hierop heeft de Inspecteur met dagtekening 24 april 2013 ambtshalve de aanslag in de IB/PVV voor 2010 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 875 en de aanslag in de ZVW voor 2010 opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 19.000.
2.4
Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2011 verzonden. De uiterste inleverdatum van deze aangifte was, na verleend uitstel, 1 september 2012.
2.5
De Inspecteur heeft, ook na het versturen van een herinnering en een aanmaning op respectievelijk 24 september 2012 en 26 oktober 2012, binnen de daarin opgenomen uiterste inleverdatum van respectievelijk 8 oktober 2012 en 9 november 2012 geen aangifte in de IB/PVV voor 2011 van belanghebbende ontvangen.
2.6
Hierop heeft de Inspecteur met dagtekening 24 mei 2013 ambtshalve de aanslag in de IB/PVV voor 2011 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij weliswaar voor de jaren 2010 en 2011 geen aangifte heeft gedaan, maar dat hij daartoe ook niet in staat was omdat aanslagen voor eerdere jaren, waarover is geprocedeerd, nog niet onherroepelijk zijn komen vast te staan. Voorts heeft belanghebbende, van wie de Belastingdienst verlangt dat hij als ondernemer digitaal aangifte doet, problemen met het besturingssysteem van zijn computer en verlopen contacten met de Belastingdienst moeizaam, door verschillende omstandigheden, die aan de Belastingdienst te wijten zijn. Belanghebbende wordt in zijn vrijheid beperkt door regels waarvan anderen menen dat hij zich eraan te houden heeft. Ten slotte voert belanghebbende aan dat de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door uitspraak te doen, hoewel de Inspecteur niet ter zitting was verschenen.
3.3
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en vermindering van de aanslagen tot nihil.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, in samenhang met artikel 9 eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte gehouden binnen een door de inspecteur te stellen termijn aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden.
4.2
Vaststaat dat de Inspecteur belanghebbende heeft uitgenodigd aangifte te doen voor de IB/PVV en de ZVW voor het jaar 2010 en voor de IB/PVV voor het jaar 2011 en dat belanghebbende aan die uitnodiging geen gevolg heeft gegeven. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de AWR mee dat het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.3
Het Hof begrijpt de stellingen van belanghebbende aldus, dat hij enerzijds door overmacht niet in staat was aangifte te doen, en dat hij anderzijds niet van zins was zulks te doen. Ook indien juist zou zijn dat aanslagen over eerdere jaren nog niet onherroepelijk vaststonden, hetgeen door de Inspecteur wordt betwist, zou dat voor belanghebbende geen beletsel hebben gevormd om, onder invulling van de volgens hem juiste gegevens, aangifte te doen van zijn belastbare inkomen van de jaren 2010 en 2011. Geen van de door belanghebbende in beroep en in hoger beroep overigens naar voren gebrachte omstandigheden kunnen een belemmering hebben gevormd voor het doen van aangifte, desgewenst met behulp van door belanghebbende ingeschakelde derden. Van overmacht is derhalve geen sprake. In het midden kan blijven tot welke gevolgen de aanwezigheid daarvan zou leiden. Voor zover belanghebbende, hoewel daartoe in staat, weigert aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen, komen de gevolgen van die weigering voor zijn rekening.
4.4
Belanghebbende heeft geen feiten aangedragen waaruit zou kunnen volgen dat zijn belastbare inkomen in 2010 en 2011 lager is geweest dan het door de Inspecteur voor beide jaren in aanmerking genomen bedrag van € 19.000. Aldus heeft hij niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
4.5
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende om in zijn levensonderhoud te voorzien een inkomen van ten minste een bedrag in die orde van grootte moet hebben gehad. Bij gebrek aan nadere gegevens omtrent belanghebbendes inkomen kan niet worden gezegd dat de Inspecteur is uitgegaan van een onredelijke schatting.
4.6
Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de AWR gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, op grond van artikel 67a van de AWR uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen. Aangezien belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 geen aangifte in de IB/PVV heeft gedaan, heeft de Inspecteur terecht de beide verzuimboetes opgelegd. Tegen deze verzuimboetes, waarvan de hoogte in overeenstemming is met het bepaalde in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Dat bij het opleggen van deze boeten sprake zou zijn van schending van enige rechtsregel is het Hof niet gebleken. Het Hof acht de opgelegde boeten, ten bedrage van € 226 voor het eerste verzuim en € 984 voor het tweede verzuim, passend en geboden.
4.7
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslagen niet worden verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
4.8
De Rechtbank heeft niet het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door uitspraak te doen, hoewel de Inspecteur niet ter zitting was verschenen. Nog ervan afgezien dat belanghebbende geen belang heeft bij zijn stelling dienaangaande, staat het de rechter vrij uitspraak te doen wanneer een partij, hoewel behoorlijk uitgenodigd, zonder een verzoek om uitstel te doen niet ter zitting verschijnt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
1 september 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 3 september 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.