ECLI:NL:GHARL:2015:6421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
200.171.605/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar Denemarken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar Denemarken. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder toestemming gegeven voor een mogelijke verhuizing van de moeder met hun kind, maar trok zijn verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking in. De moeder, verweerster in hoger beroep, verzocht het hof de eerdere beschikking te bekrachtigen, waarin aan haar vervangende toestemming was verleend om met het kind naar Denemarken te verhuizen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond. De vader betoogde dat zijn contact met het kind in gevaar zou komen bij een verhuizing naar Denemarken, terwijl de moeder aanvoerde dat zij in Denemarken een beter sociaal netwerk en carrièreperspectieven had. Het hof oordeelde dat de belangen van het kind en de vader bij frequent contact zwaarder wogen dan de belangen van de moeder bij de verhuizing. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming af, waarbij het belang van het kind leidend was in de beslissing. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.171.605/01 en 200.171.605/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 387495)
beschikking van de familiekamer van 1 september 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T. Kouwenhoven te Eindhoven.

1.Het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in de hoofdzaak in hoger beroep en met betrekking tot het schorsingsverzoek
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, met producties 1, 2 en 3, ingekomen op 10 juni 2015;
  • het verweerschrift op het schorsingsverzoek met producties 1 en 2, ingekomen op 6 juli 2015;
  • het verweerschrift in de hoofdzaak met producties 1 en 2, ingekomen op 27 juli 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 augustus 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is, hoewel daartoe opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de eind 2012 verbroken relatie van partijen is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] geboren: [kind] (hierna: [kind]).
De vader heeft [kind] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind]. [kind] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder in Nederland.
De moeder is circa tien jaar geleden, rond haar achttiende, met haar moeder vanuit Denemarken naar Nederland verhuisd.
3.2
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Deense nationaliteit. [kind] heeft zowel de Nederlandse als de Deense nationaliteit.
3.3
Op 31 december 2012 hebben partijen een ouderschapsplan ondertekend. In dit ouderschapsplan hebben partijen - onder meer - afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Hierin zijn zij tevens overeengekomen dat de moeder samen met [kind] mag verhuizen naar Denemarken, ook als die verhuizing pas later in de toekomst plaatsvindt.
3.4
Op 21 augustus 2014 heeft tussen de ouders een kort gedingzitting plaatsgevonden over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Partijen hebben na die zitting een vaststellingsovereenkomst ondertekend die geldt als tijdelijke aanvulling op c.q. wijziging van het voormelde ouderschapsplan wat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft.
3.5
Thans geldt totdat in de bodemprocedure anders is beslist of partijen in onderling overleg tot nieuwe afspraken zijn gekomen de volgende overeengekomen zorgregeling: [kind] verblijft in de oneven weken bij de vader van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 17.00 uur.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, aan de moeder vervangende toestemming verleend om met ingang van de datum van de beschikking met [kind] naar Denemarken te verhuizen. De behandeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden in afwachting van resultaten van de ouderschapsbemiddeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking wat betreft de verleende vervangende toestemming tot verhuizing te schorsen, ingetrokken (de zaak met zaaknummer 200.171.605/02). Hij verzoekt het hof thans nog uitsluitend, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de vervangende toestemming voor de verhuizing van de moeder met [kind] naar Denemarken te vernietigen en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen alsnog af te wijzen (de hoofdzaak met zaaknummer 200.171.605/01).
4.2
De moeder verzoekt in de hoofdzaak het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader in die zaak af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen aangaande de aan haar verleende vervangende toestemming voor de verhuizing van haar en [kind] naar Denemarken. Voorts verzoekt zij het hof de vader te veroordelen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Met betrekking tot het schorsingsverzoek
5.1
Nu het hof heden uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij de behandeling van zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking wat betreft de verleende vervangende toestemming tot verhuizing te schorsen. De vader heeft om deze reden het schorsingsverzoek ter mondelinge behandeling alsnog ingetrokken. Dit verzoek behoeft dan ook geen verdere bespreking meer.
In de hoofdzaak
5.2
Op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat [kind] hier te lande zijn gewone verblijfplaats heeft. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, nr. 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
Het hof dient volgens vaste jurisprudentie bij de beoordeling van het geschil de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Daarbij geldt dat het hof dient uit te gaan van de meest recente situatie, ex nunc, en dat het belang van het kind voorop staat. Dit neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging.
5.5
Op grond van artikel 1:247 lid 4 BW heeft het kind recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide gezagsouders, ook na het uiteengaan van de ouders. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit in het belang van het kind is. Het uitgangspunt van deze gelijkwaardigheid verzet zich dan ook niet tegen een door de rechter in het belang van het kind te geven vervangende toestemming voor een verhuizing van het kind naar het buitenland met de ouder bij wie het zijn hoofdverblijfplaats heeft. Wel zal de rechter bij zijn beoordeling van een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van het kind naar het buitenland erop moeten toezien dat ook in de situatie die na de verhuizing van het kind zal ontstaan, aan voornoemde gelijkwaardigheid zoveel mogelijk recht wordt gedaan.
5.6
Het hof dient bij de onderhavige beoordeling het belang van [kind] in acht te nemen en voorts daarbij te betrekken enerzijds het belang van de vader om frequente omgang met [kind] te hebben en anderzijds het belang van de moeder om samen met [kind] naar Denemarken te verhuizen en aldaar een nieuw bestaan op te bouwen.
5.7
De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming aan de moeder heeft verleend om met [kind] naar Denemarken te verhuizen. Hij voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Zijn contact met [kind] is onvoldoende gewaarborgd wanneer de moeder met [kind] naar Denemarken verhuist, omdat partijen niet in staat zijn daarover afspraken te maken voor die situatie. De rechtbank is bij het geven van haar beslissing ervan uitgegaan dat partijen bij de instantie Youké ouderschapsbemiddeling zouden krijgen teneinde daarover afspraken te maken. Youké heeft echter meegedeeld niet te kunnen bemiddelen in verband met deze procedure in hoger beroep. Tussen partijen hebben tot nu toe nooit mediationgesprekken plaatsgevonden. De vader beschikt niet over de financiële middelen om een contactregeling met bijbehorende reiskosten te kunnen bekostigen als de moeder met [kind] naar Denemarken verhuist en hij betwijfelt ten sterkste of de moeder dit kan financieren. Weliswaar is eind 2012, zonder bijstand van een advocaat, een ouderschapsplan tot stand gekomen waarin hij toestemming heeft verleend voor een eventuele verhuizing in de toekomst. Hij heeft zich destijds evenwel onvoldoende gerealiseerd wat dit inhield en is toen ervan uitgegaan dat een eventuele verhuizing pas aan de orde zou zijn over een groot aantal jaren. Bovendien waren partijen toen nog in staat om op een normale wijze met elkaar te communiceren. Rekening moet worden gehouden met het feit dat [kind] op dit moment nog in de hechtingsfase verkeert. Voorts kan niet eraan worden voorbijgegaan dat [kind] een intensief en frequent contact met de familie van vaderszijde heeft. Zo verblijft hij al lange tijd een dag per week bij zijn grootouders van vaderszijde. De vader betwist de stellingen van de moeder dat zij ongelukkig en eenzaam is in Nederland en dat zij hier geen sociaal netwerk heeft. Ook betwist hij dat haar perspectief op een beter betaalde baan in Denemarken groter is dan in Nederland, althans dat zij bij een verblijf in Denemarken financieel daadwerkelijk erop vooruit zal gaan. De moeder heeft geen stabiel sociaal netwerk in Denemarken, nu zij al tien jaar in Nederland woont en zij haar familie van de zijde van haar biologische vader pas een aantal jaren geleden heeft leren kennen.
5.8
De moeder voert daartegenover, samengevat, het volgende aan. De vader wist dat zij op een dag terug zou willen verhuizen naar Denemarken. Partijen hebben destijds twee keer een ouderschapsplan opgesteld en beide keren is daarin opgenomen dat de vader instemt met een verhuizing. Deze ouderschapsplannen heeft de vader ondertekend na overleg met zijn ouders. De moeder beschikt in Denemarken, anders dan in Nederland, over een netwerk waarop zij een beroep kan doen. Zij voelt zich in Nederland eenzaam en ongelukkig. Haar grootouders met wie zij een sterke band heeft, haar ooms en tante, neven en nichten en twee halfbroers wonen allemaal redelijk dicht bij elkaar in Denemarken en zij heeft een sterke behoefte aan contact met hen. Haar heimwee is versterkt door een zware operatie die zij heeft moeten ondergaan en de operatie die zij nog moet ondergaan in verband met een genetische afwijking. Haar gevoel van welbevinden heeft weerslag op [kind]. Zij is evenals de vader van mening dat een verhuizing naar Denemarken niet mag leiden tot een ernstige beperking van het contact van [kind] met de vader en zij wil pas verhuizen nadat daarover goede afspraken zijn tot stand gekomen tussen partijen. Haar carrièreperspectieven zijn in Denemarken beter dan in Nederland. Een remigratie naar Denemarken zal voor [kind] en haar tot een betere financiële positie leiden, onder meer omdat daar onderwijs en veel sociale voorzieningen kosteloos zijn, de kinderopvang gratis/goedkoper is en de ziektekosten en het eigen risico lagere tarieven kennen.
5.9
Het hof overweegt omtrent het voorgaande als volgt.
5.1
Gebleken is dat [kind] op dit moment eenmaal per veertien dagen een weekeinde van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft en dat de vader en [kind] elkaar vrijwel iedere woensdag bij de ouders van de vader zien. [kind] en de vader hebben, met uitzondering van de periode van mei 2014 tot 21 augustus 2014, altijd regelmatig contact met elkaar gehad. In het algemeen is het van groot belang voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind dat het een uitgebreide band kan opbouwen en onderhouden met beide ouders. Gelet op de leeftijdsfase waarin [kind] verkeert - hij is ruim drie jaar - is het voortzetten van een frequent contact met de vader van groot belang voor hem. Uit de stukken en uit hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben verklaard, is het hof gebleken dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt en dat zij niet in staat zijn zonder professionele ondersteuning tot afspraken te komen omtrent het contact tussen de vader en [kind] na een eventuele verhuizing naar Denemarken. Partijen leggen de oorzaak daarvan over en weer bij de ander. Beiden hebben aangegeven dat in dat kader mediation zal moeten worden ingezet. Hoewel de moeder heeft verklaard dat zij niet zal vertrekken naar Denemarken zolang over de contactregeling nog geen afspraken zijn gemaakt en dat zij, indien zij haar financiële positie in Denemarken kan verbeteren, mogelijk kan bijdragen in de reiskosten in het kader van de contactregeling, stelt het hof vast dat de moeder omtrent een toekomstige contactregeling en verdeling van de reiskosten geen concrete voorstellen of toezeggingen doet. De vader heeft genoegzaam onderbouwd dat hij, gelet op zijn financiële middelen, weinig ruimte heeft om de reis- en verblijfskosten van de bezoeken aan [kind] in Denemarken, dan wel de kosten van de reizen van [kind] (met begeleiding) naar Nederland te kunnen bekostigen. Nu de verstandhouding tussen partijen niet goed is, heeft het hof er ook geen vertrouwen in dat partijen met moderne communicatiemiddelen op voor [kind] passende wijze het contact tussen de vader en [kind] kunnen ondersteunen. Het door de wetgever gehanteerde uitgangspunt dat een kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders is naar het oordeel van het hof, gelet op de hiervoor omschreven situatie, onvoldoende gewaarborgd, indien de moeder met [kind] naar Denemarken zou verhuizen. Voorts is gebleken dat opa en oma van vaderszijde reeds sinds kort na de geboorte van [kind] één dag per week op [kind] passen. Bij een verhuizing naar Denemarken moet dit frequente contact worden prijsgegeven, terwijl, zo bleek ter zitting, vooral opa een belangrijke rol in het leven van [kind] vervult.
5.11
De vader heeft aangevoerd dat hij zijn vaderrol wenst te blijven vervullen. Hij wil betrokken blijven bij de dagelijkse zaken in het leven van [kind]. Evenals [kind] heeft hij een uitdrukkelijk belang bij regelmatige omgang met [kind]. Vast staat dat een verhuizing naar Denemarken in de huidige regelmatige omgang een ingrijpende verandering teweeg zal brengen.
5.12
De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar belang bij een verhuizing naar Denemarken zodanig groot is dat het hiervoor omschreven belang van [kind] en de vader bij frequent contact met elkaar in een hun vertrouwde omgeving en het belang van [kind] bij voortzetting van het intensieve contact met zijn grootouders van vaderszijde, daarbij behoren te worden achtergesteld. Gebleken is dat de moeder sedert omstreeks haar achttiende in Nederland woont, de Nederlandse taal uitstekend spreekt, hier een baan heeft en over sociale contacten beschikt, ook al zijn deze gering. Hoewel de verstandhouding van de moeder met haar eigen moeder een grillig verloop kent, woont haar moeder binnen een redelijke reisafstand net over de grens in België. De moeder kan vanuit Nederland, zoals zij nu ook doet, het contact met haar familie in Denemarken onderhouden. Hoewel het hof begrip heeft voor de stelling van de moeder dat zij graag wil wonen in de nabijheid van haar familie bij wie zij steun ervaart met betrekking tot haar gezondheid en de operatie die zij nog moet ondergaan, is dit voor het hof niet doorslaggevend en maakt dat het oordeel niet anders.
Daarbij neemt het hof verder nog in aanmerking dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er voor haar in Denemarken beduidend betere carrièreperspectieven zijn. De recente vacature bij de Deense vestiging van haar huidige werkgever waarvoor zij een serieuze kandidaat was, betrof een functie op eenzelfde niveau en zij heeft op dit moment geen zekerheid omtrent de mogelijkheid van doorgroei naar een zwaardere functie bij de Deense vestiging.
Voorts is onvoldoende gebleken dat de gestelde gevoelens van eenzaamheid van de moeder op dit moment een relevante impact op [kind] hebben. Evenmin is het hof ervan overtuigd geraakt dat de goede sociale voorzieningen in Denemarken een voldoende bijkomende reden vormen om een verhuizing van de moeder en [kind] naar Denemarken in het belang van [kind] te achten.
5.13
Al het voorgaande in aanmerking nemende acht het hof de belangen van [kind] en de vader bij het niet verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing groter dan het belang van de moeder bij het verkrijgen van die toestemming. De belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, is het hof van oordeel dat de moeder geen vervangende toestemming dient te worden verleend om met [kind] naar Denemarken te verhuizen. De grief van de vader slaagt.
Dat de vader eind 2012 nog heeft ingestemd met een eventuele verhuizing van de moeder en [kind] naar Denemarken, maakt voormeld oordeel niet anders. De rechter kan rekening houden met een dergelijke partij-afspraak, maar is daaraan niet gebonden, omdat het belang van het kind ten deze voorop staat. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat sedert eind 2012 de omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd. Zo is de situatie tussen partijen sedertdien op diverse momenten dusdanig geëscaleerd dat zij inmiddels niet meer in staat zijn in goed onderling overleg afspraken over de omgang te maken.
5.14
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [kind] naar Denemarken te verhuizen, alsnog afwijzen.
5.15
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure die betrekking heeft op het uit de relatie van partijen geboren kind.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2015, voor zover daarbij aan de moeder vervangende toestemming is verleend om met ingang van de datum van die beschikking met [kind] naar Denemarken te verhuizen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [kind] naar Denemarken te verhuizen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, C.J. Laurentius-Kooter en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 1 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.