ECLI:NL:GHARL:2015:638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
13/01200 tot en met 13/01203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet voor de jaren 2008 en 2009. De inspecteur van de Belastingdienst had aanslagen opgelegd en bij uitspraken op bezwaar had hij de bezwaren van belanghebbende deels gegrond verklaard. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar het Hof had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat hij uitsluitend hoger beroep had ingesteld tegen de uitspraak inzake de aanslag IB/PVV 2009 en dat het Hof ten onrechte het hoger beroep had gesplitst in vier zaken. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet kon worden verweten dat hij het griffierecht niet had betaald, omdat hij enkel hoger beroep had ingesteld in een andere procedure dan waarin griffierecht was geheven. Het verzet werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van het Hof werd vernietigd en het Hof besloot dat alsnog griffierecht moest worden geheven voor de procedure inzake de IB/PVV 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01200 tot en met 13/01203
uitspraakdatum:
27 januari 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 29 april 2014 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, met kenmerknummers AWB 12/966 tot en met 12/969.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur) heeft belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Bij alle aanslagen is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Bij de aanslag IB/PVV 2009 is bij beschikking tevens een verzuimboete opgelegd.
1.2
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2008 gegrond en de bezwaren tegen de overige aanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 oktober 2013 de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV, de aanslagen Zvw en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2008 en 2009 gegrond verklaard, het beroep tegen de boetebeschikking IB/PVV 2009 ongegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV, de aanslagen Zvw en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2008 en 2009 vernietigd en de aanslagen IB/PVV, de aanslagen Zvw en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2008 en 2009 gehandhaafd zoals deze na de ambtshalve vermindering door de Inspecteur zijn vastgesteld.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 26 november 2013.
1.5
Het Hof heeft het hoger beroep bij de uitspraak van 29 april 2014, verzonden 1 mei 2014, niet-ontvankelijk verklaard omdat het voor het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht niet tijdig is betaald.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 12 juni 2014.

2.Behandeling van het verzet

2.1
Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat, behoren het hogerberoepschrift, de uitspraak waartegen het verzet is gericht en het verzetschrift.
2.2
Het verzet is behandeld ter zitting van het Hof van 20 november 2014. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Inspecteur. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 9 oktober 2014 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 20 november 2014 om 10.00 uur te Arnhem. Deze brief is blijkens informatie op de website mijnpakket.postnl.nl bij belanghebbende bezorgd op 10 oktober 2014 om 10.26 uur. Voor ontvangst is getekend door “[X]”. Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

3.Beoordeling van het verzet

3.1
Bij brief van 28 november 2013 heeft de griffier van het Hof belanghebbende meegedeeld dat het hoger beroepschrift ambtshalve is gesplitst in vier zaken en dat belanghebbende voor elke zaak afzonderlijk een ontvangstbevestiging ontvangt. Daarbij is tevens meegedeeld dat zal worden volstaan met het heffen van éénmaal griffierecht en dat belanghebbende daarom alleen een nota ontvangt in de zaak met kenmerk nummer 13/01200.
3.2
Bij brieven van 28 november 2013 heeft de griffier de ontvangst van de hogerberoepschriften bevestigd en meegedeeld dat het Hof aan de procedure met rechtbanknummer 12/966 inzake de IB/PVV 2008 kenmerknummer 13/01200 heeft toegekend, aan de procedure met rechtbanknummer 12/967 inzake de Zvw 2008 kenmerknummer 13/01201, aan de procedure met rechtbanknummer 12/968 inzake de IB/PVV 2009 kenmerknummer 13/01202 en aan de procedure met rechtbanknummer 12/969 inzake de Zvw 2009 kenmerknummer 13/01203.
3.3
Bij aangetekend schrijven van 17 januari 2014 heeft de griffier belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van de procedure met kenmerknummer 13/01200. Daarbij is meegedeeld dat, als het verschuldigde bedrag na vier weken na verzending van de brief niet is bijgeschreven op de in de brief vermelde rekening, het risico bestaat dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.4
Belanghebbende heeft het in rekening gebrachte bedrag van € 118 niet betaald. Bij uitspraak van 29 april 2014 heeft het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3.5.
Belanghebbende voert in verzet aan, dat zij uitsluitend hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank inzake de procedure met rechtbanknummer 12/968 (IB/PVV 2009), dat het Hof het hoger beroep ten onrechte in vier verschillende hoger beroepen heeft gesplitst en ten onrechte ter zake van vier hoger beroepen griffierecht heeft geheven.
3.6
Naar het oordeel van het Hof kan uit het hogerberoepschrift van belanghebbende niet anders worden geconcludeerd dan dat zij uitsluitend hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de Rechtbank met kenmerknummer 12/968 inzake de aanslag IB/PVV 2009. Het Hof heeft het beroepschrift dan ook ten onrechte gesplitst in vier zaken waaraan afzonderlijke kenmerknummers zijn toegekend. Vaststaat dat het Hof belanghebbende op 28 november 2013 heeft meegedeeld dat aan de procedure inzake de IB/PVV 2009 kenmerknummer 13/01202 is toegekend. Verder staat vast dat uitsluitend griffierecht is geheven ter zake van de, door het Hof ambtshalve aangemaakte, procedure met kenmerknummer 13/01200 inzake de aanslag IB/PVV 2008. Nu belanghebbende uitsluitend hoger beroep heeft ingesteld in een andere procedure dan waarin griffierecht is geheven, kan belanghebbende niet worden verweten dat zij het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. Hieruit volgt dat het verzet van belanghebbende gegrond is, dat de uitspraak van het Hof van 29 april 2014 komt te vervallen en dat ter zake van de procedure met kenmerknummer 13/01202 (IB/PVV 2009) alsnog griffierecht moet worden geheven.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 januari 2015.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Van Kempen.
De griffier
(A. Vellema)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 januari 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.