ECLI:NL:GHARL:2015:6334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
21-004210-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank in ontnemingszaak met betrekking tot legale inkomsten en kasopstelling

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2014. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die een vordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht had behandeld. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 21 juli 2015, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. Y. Taghi.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld en dat het vonnis met overneming van de gronden bevestigd diende te worden. De raadsman had stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat er legale inkomsten waren, maar het hof betwijfelde het waarheidsgehalte van deze stukken. De stukken toonden niet aan dat er sprake was van een daadwerkelijk dienstverband, en het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat het gestelde salaris niet in de kasopstelling diende te worden meegenomen.

Daarnaast had de raadsman een verzoek gedaan tot het horen van getuigen, maar het hof wees dit verzoek af, omdat het te laat was ingediend. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn gedaan. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. R. de Groot als voorzitter, en de uitspraak vond plaats in tegenwoordigheid van de griffier, mr. I.I.D. Leene.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004210-14
Uitspraak d.d.: 1 september 2015
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2014 met parketnummer 16-710788-11 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
volgens eigen opgave verblijvende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. Y. Taghi, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van de gronden behoort te worden bevestigd, met aanvulling van het navolgende.
De raadsman heeft ter zitting van het hof stukken overgelegd ter onderbouwing van de stelling van de verdediging dat er legale inkomsten zijn geweest. Wat betreft de stukken die zijn overgelegd ten aanzien van de gestelde inkomsten van veroordeelde uit de gestelde arbeidsovereenkomst met [naam BV] overweegt het hof dat deze stukken nog immer niet aantonen dat sprake is geweest van een daadwerkelijk dienstverband van veroordeelde waaruit hij inkomsten heeft genoten. De stukken vermelden alleen al ten aanzien van de datum van indiensttreding wisselende data, zodat het waarheidsgehalte van hetgeen de stukken beogen te bewijzen, door het hof sterk wordt betwijfeld. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat het door veroordeelde gestelde salaris in de kasopstelling niet dient te worden meegenomen.
Ten aanzien van hetgeen gesteld is met betrekking tot het beginsaldo alsmede ten aanzien van de overige posten waarvan door en namens veroordeelde is aangevoerd dat deze in de kasopstelling dienen te worden betrokken, wordt overwogen dat deze een onvoldoende betwisting vormen van het in het financieel onderzoek gekozen uitgangspunt omtrent het beginsaldo en de verdere berekening. Het hof gaat derhalve uit van de door de rechtbank aangenomen kasopstelling.
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Naar het oordeel van het hof is er geen noodzaak om in het verzoek tot het horen van de getuigen, welk verzoek pas voor het eerst ter terechtzitting van het hof en dus in een laat stadium voor het eerst is gedaan, te bewilligen. Het hof wijst het verzoek daarom af.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. P.R. Wery en mr. M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I.D. Leene, griffier,
en op 1 september 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 september 2015.
Tegenwoordig:
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. A.H.J.M. Damen, advocaat-generaal,
mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.