ECLI:NL:GHARL:2015:6249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
200.145.500
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Annulering van koopovereenkomst door consument en de redelijkheid van het annuleringsbeding

In deze zaak gaat het om de annulering van een koopovereenkomst voor een keuken door een consument, hierna aangeduid als [appellant]. De consument heeft de overeenkomst geannuleerd op basis van artikel 12 van de CBW-algemene voorwaarden, dat de consument toestaat de overeenkomst te annuleren tegen betaling van 30% van de koopsom. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 25 augustus 2015 uitspraak deed in hoger beroep.

Het hof heeft in zijn uitspraak het tussenarrest van 3 februari 2015 overgenomen en de verdere procedure besproken. Brugman Keukens & Badkamers BV, de geïntimeerde, heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van hun stelling dat het annuleringsbeding niet onredelijk bezwarend is. Het hof heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 6:233 en 6:237, in overweging genomen om te beoordelen of het annuleringsbeding in de algemene voorwaarden van Brugman onredelijk bezwarend is voor de consument.

Het hof concludeert dat het annuleringsbeding, dat in overleg met consumentenorganisaties is vastgesteld, een redelijke vergoeding biedt voor de door Brugman gederfde winst. De consument heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om tot matiging van de kosten te komen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de consument in de kosten van het hoger beroep, inclusief griffierecht en salaris van de advocaat. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.500
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 2281537)
arrest van de tweede kamer van 25 augustus 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P-P.F. Tummers,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Brugman Keukens & Badkamers BV,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
geïntimeerde,
hierna: Brugman,
advocaat: mr. Ph. Ekering.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 februari 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- akte na tussenarrest met vier producties van de zijde van Brugman;
- akte na tussenarrest van de zijde van [appellant] .
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest is Brugman toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het in artikel 6:237 aanhef en sub i BW bedoelde vermoeden dat het annuleringsbeding onredelijk bezwarend is. Brugman heeft vervolgens schriftelijke bewijsstukken in het geding gebracht.
2.2
Artikel 6:233 aanhef en sub a BW houdt in dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. De hier genoemde relevante omstandigheden voor beantwoording van de vraag of een beding onredelijk bezwarend is, zijn ook relevant in het kader van het door Brugman te leveren tegenbewijs tegen het vermoeden op grond van artikel 6:237 aanhef en sub i BW dat het annuleringsbeding in de door Brugman gehanteerde algemene voorwaarden (artikel 12) onredelijk bezwarend is.
2.3
In de akte na tussenarrest heeft Brugman gesteld dat het annuleringsbeding in artikel 12 van de algemene voorwaarden met consumentenorganisaties is overeengekomen en door leveranciers en consumentenorganisaties gezien werd als een redelijk alternatief voor het geval een consument een aankoop doet in een winkel aangesloten bij de Centrale Branchevereniging Wonen en achteraf de consument onder de betreffende aankoop uit wil. Het onderhavige annuleringsbeding en het daarin genoemde percentage is derhalve niet eenzijdig door Brugman opgesteld maar het resultaat van onderhandelingen met consumentenorganisaties.
2.4
Brugman heeft ter voldoening aan de bewijsopdracht de gepubliceerde jaarrekening 2011 van D.M.G. Holding B.V (verder de holding) -Brugman is een 99% dochter van deze holding- in het geding gebracht. Uit deze geconsolideerde jaarrekening kan worden afgeleid dat de groep in 2010 een bruto winstmarge haalde van 44,9% en in 2011 een bruto winstmarge van 41,6%. Zoals uit de producties 4 en 5 volgt was de brutowinstmarge van de holding in 2012 42% en in 2013 46%. [appellant] heeft de door de holding over de jaren 2010 tot en met 2013 gerealiseerde bruto winstmarge niet gemotiveerd betwist. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat de door de holding behaalde brutowinstmarges niet zonder meer gelijk kunnen worden gesteld aan de door Brugman gerealiseerde brutowinstmarges. Het hof is echter van oordeel dat Brugman met de gepresenteerde cijfers in samenhang met de op Brugman toegespitste nadere toelichting (productie 5) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Brugman een brutowinstmarge realiseert van in ieder geval ruim meer dan 30%.
2.5
Uit rechtsoverweging 2.4 volgt dat artikel 12 van de door Brugman gehanteerde CBW-algemene voorwaarden een redelijke vergoeding inhoudt voor de door Brugman gederfde winst. Brugman is daarmee geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen tegenbewijs. In samenhang met de omstandigheid dat artikel 12 niet eenzijdig door Brugman is opgesteld maar het resultaat is van onderhandelingen met consumentenorganisaties komt het hof tot het oordeel dat dit annuleringsbeding niet onredelijk bezwarend is zoals bedoeld in artikel 6:233 BW.

3.De slotsom

3.1
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter de vordering van Brugman terecht heeft toegewezen. In het tussenarrest (rechtsoverweging 4.7 slot) heeft het hof reeds overwogen dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om tot matiging op grond van artikel 6:94 lid 1 BW te kunnen komen. Aldus falen de grieven zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Brugman zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 704,-
- salaris advocaat € 948,- (1,5 punten x tarief I)
3.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, zittingsplaats Nijmegen) van 13 december 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Brugman vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 948,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, F.J.P. Lock en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015