In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2015, gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van kinder- en partneralimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft in eerste aanleg verzocht om vaststelling van de alimentatie voor haar en haar minderjarige kind, geboren in 2000. De rechtbank Overijssel heeft in haar beschikking van 5 juni 2014 de bijdrage voor de minderjarige vastgesteld op € 127,- per maand en voor de vrouw op € 168,- per maand. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen de hoogte van de bijdrage voor haar levensonderhoud, terwijl de man, aangeduid als de man, in incidenteel hoger beroep is gekomen tegen de vastgestelde bijdragen aan kinder- en partneralimentatie.
Het hof heeft de grieven van beide partijen gezamenlijk beoordeeld. De man stelde dat de behoefte van de minderjarige lager was dan door de rechtbank vastgesteld, en dat de vrouw onvoldoende draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige in 2013 € 163,- per maand bedraagt, en dat met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 de behoefte van de minderjarige op nihil komt te staan, gezien het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt.
Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen alimentatie meer zou hoeven betalen. De vrouw heeft haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verhoogd naar € 1.308,- bruto per maand. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.030,- netto per maand, en heeft besloten dat de man met ingang van 30 december 2013 € 171,- bruto per maand en vanaf 1 januari 2015 € 329,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld.