ECLI:NL:GHARL:2015:6075

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
200.153.534/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefte minderjarige geheel gedekt door het kindgebonden budget

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2015, gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van kinder- en partneralimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft in eerste aanleg verzocht om vaststelling van de alimentatie voor haar en haar minderjarige kind, geboren in 2000. De rechtbank Overijssel heeft in haar beschikking van 5 juni 2014 de bijdrage voor de minderjarige vastgesteld op € 127,- per maand en voor de vrouw op € 168,- per maand. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen de hoogte van de bijdrage voor haar levensonderhoud, terwijl de man, aangeduid als de man, in incidenteel hoger beroep is gekomen tegen de vastgestelde bijdragen aan kinder- en partneralimentatie.

Het hof heeft de grieven van beide partijen gezamenlijk beoordeeld. De man stelde dat de behoefte van de minderjarige lager was dan door de rechtbank vastgesteld, en dat de vrouw onvoldoende draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige in 2013 € 163,- per maand bedraagt, en dat met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 de behoefte van de minderjarige op nihil komt te staan, gezien het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt.

Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen alimentatie meer zou hoeven betalen. De vrouw heeft haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verhoogd naar € 1.308,- bruto per maand. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.030,- netto per maand, en heeft besloten dat de man met ingang van 30 december 2013 € 171,- bruto per maand en vanaf 1 januari 2015 € 329,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.534/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/149831/FARK 13-2846)
beschikking van de familiekamer van 28 juli 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.M. de Jong, kantoorhoudend te Kampen,
tegen
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.E. Grosscurt, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 4 augustus 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 15 september 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 10 december 2014;
- een journaalbericht van mr. Grosscurt van 15 januari 2015 met bijlagen, ingekomen op 16 januari 2015;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 21 januari 2015 met bijlage, ingekomen op 22 januari 2015;
- een verzoek tot wijziging in incidenteel appel van mr. Grosscurt, van 27 januari 2015, ingekomen op dezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2006 ontbonden door echtscheiding. Zij hebben drie kinderen, waarvan twee meerderjarig. In de onderhavige procedure is alleen aan de orde de kinderalimentatie ten aanzien van de nog minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2000 in de gemeente [A] .
3.2
De vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift verzocht om vaststelling van kinder- en partneralimentatie, aangezien de WSNP ten aanzien van de man is beëindigd waarbij aan de man een schone lei is verleend.
3.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking met ingang van 30 december 2013 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld op € 127,- per maand en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 168,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking.
De grief ziet op de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
4.3
De man is vervolgens met negen grieven in incidenteel hoger beroep gekomen tegen de door de rechtbank vastgestelde bijdragen aan kinder- en partneralimentatie. De grieven zien op de behoefte van de kinderen, zijn draagkracht, de draagkracht van de vrouw, het recht op partneralimentatie en de behoefte/behoeftigheid van de vrouw.
4.4
Niet in geschil is de ingangsdatum van 30 december 2013.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
*
de behoefte van [de minderjarige]
5.1
Volgens de man is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een (resterende) behoefte van [de minderjarige] van € 169,- per maand, nu door de vrouw in eerste aanleg is gesteld dat de behoefte van [de minderjarige] in 2013 € 163,- per maand bedraagt (zijnde de geïndexeerde behoefte van € 254,- per maand verminderd met het kindgebonden budget van € 91,- per maand) en hij daartegen geen bezwaar heeft geuit. De man stelt dat derhalve van een behoefte van [de minderjarige] in 2013 van € 163,- per maand dient te worden uitgegaan en een zorgkorting van € 41,- per maand.
5.2
De vrouw heeft aangegeven met die behoefte en zorgkorting te kunnen instemmen.
5.3
Het hof zal partijen hierin volgen, zodat uitgegaan zal worden van een (resterende) behoefte van [de minderjarige] in 2013 van € 163,- per maand en een zorgkorting van 25 %, zoals door de man berekend op € 41,- per maand.
5.4
Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. De alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet Inkomstenbelasting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn daarbij komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op dezelfde, uniforme wijze door middel van een alleenstaande-ouderkop van maximaal € 3.050,- per jaar te ontvangen in het kindgebonden budget. Dit alles leidt ertoe dat het kindgebonden budget dat na 1 januari 2015 wordt ontvangen, aanzienlijk hoger kan zijn dan het budget dat tot 1 januari 2015 werd ontvangen. De expertgroep Alimentatienormen beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op de kosten van het kind. Aangezien de hervorming van de kindregelingen en de consequenties daarvan een keuze van de wetgever zijn geweest, ziet het hof geen reden tot afwijking van de richtlijn.
5.5
Het hof volgt dan ook de stelling van de man dat er met ingang van 1 januari 2015 ten aanzien van [de minderjarige] geen behoefte meer resteert, uitgaande van de door de man berekende (en niet door de vrouw bestreden) behoefte van [de minderjarige] in 2015 van € 259,- per maand (de geïndexeerde behoefte van 2008 ad € 230,-) en het kindgebonden budget van € 359,- per maand (€ 4.313,- : 12) dat de vrouw ontvangt. De hierna te bespreken draagkracht ziet daarom uitsluitend op de periode van 30 december 2013 tot 1 januari 2015.
* de draagkracht van de vrouw
5.6
De man stelt dat de vrouw ook dient bij te dragen in de kosten van [de minderjarige] . Volgens de man heeft zij zich onvoldoende ingespannen om meer inkomen te genereren. In ieder geval dient uitgegaan te worden van een minimale draagkracht van € 25,- per maand.
5.7
De vrouw betwist dit.
5.8
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat nu de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt, er van uit moet worden gegaan dat zij geen draagkracht heeft. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij haar tante helpt zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover staat en dat de vrouw onder de huidige omstandigheden geen structurele uitbreiding van haar uren kan krijgen bij het zwembad in [A] waar zij een nul-urencontract heeft (en welke inkomsten in mindering komen op haar bijstandsuitkering). Voorts is door de man niet bestreden dat de vrouw vanwege psychische problemen was vrijgesteld van haar sollicitatieplicht. Inmiddels volgt de vrouw diverse trajecten bij de gemeente om (meer) werk te vinden.
* de draagkracht van de man
5.9
De man stelt dat de rechtbank zijn inkomen en daardoor zijn NBI niet juist heeft berekend, zowel bij zijn werkelijke inkomen (uit WW) als bij zijn oude inkomen. De man is van mening dat alleen rekening moet worden gehouden met zijn werkelijke inkomsten uit de WW-uitkering, zijnde € 25.385,- per jaar
inclusiefvakantiegeld, en dat de ontslagvergoeding die hij - vlak na beëindiging van de WSNP - heeft ontvangen buiten beschouwing dient te blijven. De man stelt zich op het standpunt dat er op dat moment geen lopende alimentatieverplichting was en daarnaast dat hij het ontvangen bedrag van € 26.000,- netto heeft besteed aan noodzakelijke betalingen.
5.1
De vrouw is met de man van mening dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de WW-uitkering van € 1.945,- bruto per vier weken, exclusief vakantiegeld. Echter volgens de vrouw dient rekening te worden gehouden met het oude inkomen van de man, zoals de rechtbank heeft gedaan. Uitgegaan moet worden, aldus de vrouw, van een inkomen van € 40.950,- (inclusief vakantiegeld), nu de man een ontslagvergoeding heeft gekregen die mede bedoeld is ter dekking van inkomensverlies. De vrouw is van mening dat de man wel rekening had moeten houden met zijn onderhoudsplicht.
5.11
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de ontslagvergoeding buiten beschouwing dient te blijven aangezien op het moment dat de man deze vergoeding heeft gekregen er geen sprake was van een rechtens vastgestelde alimentatieverplichting en het hof als vaststaand aanneemt dat de man de nodige noodzakelijke kosten had na acht jaren van loonbeslag (vanwege de voldoening van forse huwelijkse schulden welke verplichting hij op zich had genomen) en het WSNP-traject. Het hof is van oordeel dat de man de noodzaak van de door hem gedane betalingen (onder meer vervanging auto en wasmachine, advocaatkosten en terugbetaling van leningen) voldoende heeft onderbouwd. Bovendien acht het hof nog van belang dat de bewindvoerder kennelijk ook - na kennisname van de door de man ontvangen ontslagvergoeding - tot de conclusie is gekomen dat de man met de ontvangst daarvan (te weten kort na de beëindiging van de WSNP) geen schuldeisers heeft benadeeld nu hij zijn schone lei heeft behouden. Naar het oordeel van het hof dient gelet op het vorenstaande niet uitgegaan te worden van het fictieve 'oude' inkomen van de man, maar alleen van zijn werkelijke inkomsten uit de WW-uitkering.
5.12
De man gaat - in zijn verweerschrift tevens inhoudende incidenteel appel - op basis van zijn werkelijke inkomsten uit van een NBI van € 1.486,- en een bijbehorende draagkracht van € 126,- per maand. Nu de vrouw het door de man berekende NBI en de bijbehorende draagkracht niet heeft bestreden, zal het hof de berekening van de man volgen en eveneens uitgaan van een draagkracht van € 126,- aan zijn zijde. Het tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien is (€ 163,- - € 126,- =) € 37,- . De zorgkorting is € 41,-. Conform de aanbevelingen van de expertgroep Alimentatienormen wordt het tekort gelijkelijk verdeeld onder de onderhoudsplichtigen, zijnde (€ 37,- : 2 =) € 18,50. De bijdrage is dan € 126,- - (€ 41,- - € 18,50 =) afgerond € 104,- per maand.
Partneralimentatie
* het recht op partneralimentatie
5.13
De man heeft gesteld dat is afgesproken dat hij geen partneralimentatie (meer) zou hoeven te betalen omdat hij de huwelijkse schulden zou voldoen.
5.14
De vrouw betwist de stelling van de man.
5.15
Het hof is, mede gelet op de betwisting van de vrouw, van oordeel dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Dit geldt temeer nu niet is gebleken dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie en de man - in tegenstelling tot dat wat blijkens de beschikking van 23 augustus 2006 was afgesproken - niet aan de vrouw met bescheiden heeft laten zien dat hij zijn draagkrachtruimte daadwerkelijk maandelijks heeft aangewend voor aflossing van de huwelijkse schulden.
* de door de vrouw verzochte bijdrage aan partneralimentatie
5.16
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een door haar verzochte bijdrage van € 168,- per maand aan partneralimentatie. Zij verzoekt om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.308,- bruto per maand. Het hof overweegt dat, los van de vraag of de rechtbank het verzoek van de vrouw in eerste aanleg wel of niet juist heeft geïnterpreteerd, de vrouw gerechtigd is haar verzoek in hoger beroep te vermeerderen, zodat het hof uitgaat van een verzochte bijdrage van € 1.308,- bruto per maand.
*de behoefte van de vrouw
5.17
Volgens de man bedraagt de behoefte van de vrouw 60 % van (het door de vrouw naar voren gebrachte) netto gezinsinkomen in 2008 van € 2.000,- per maand, verminderd met de kosten van de kinderen zoals door haar gesteld op € 460,-, te weten € 924,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2014 is haar behoefte € 1.030,- netto per maand en per 2015 € 1.038,- netto per maand.
5.18
De vrouw is van mening dat uitgegaan moet worden van een hoger netto gezinsinkomen dan € 2.000 per maand, aangezien er daarnaast nog sprake was van zwarte inkomsten. De vrouw stelt haar behoefte op € 1.300,- netto per maand.
5.19
De vrouw heeft haar stelling dat sprake was van zwarte inkomsten onvoldoende onderbouwd. Nu niet gebleken is van een hoger netto gezinsinkomen dan € 2.000,- per maand, volgt het hof de voor het overige niet door de vrouw betwiste berekening van de man van haar behoefte, te weten € 1.030,- netto per maand. Gebruteerd bedraagt de behoefte
€ 1.625,- per maand. Nu de vrouw heeft verzocht om een bruto bijdrage van € 1.308,- per maand, is dit de bovengrens en zal het hof daar van uitgaan. De stelling van de man ter zitting dat de behoefte van de vrouw is verbleekt, beschouwt het hof - zoals reeds ter zitting besproken - als tardief.
* de behoeftigheid
5.2
De man stelt voorts dat de vrouw geacht moet worden zelf volledig in haar behoefte te voorzien. De vrouw heeft volgens de man onvoldoende aangetoond dat zij behoeftig is. De vrouw heeft geen inzage gegeven in de inkomsten van haar werkzaamheden bij een tante en heeft niet aangetoond dat zij haar werkzaamheden niet kan uitbreiden. Daarbij komt dat twee meerderjarige kinderen bij de vrouw wonen die ook over inkomen beschikken. Deze kinderen kunnen bijdragen aan de lasten van de vrouw waardoor haar behoefte wordt gedrukt.
5.21
De vrouw betwist hetgeen de man stelt. Zij heeft aangevoerd dat de meerderjarige kinderen die bij haar wonen niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en dat zij, doordat de twee kinderen bij haar wonen, een lagere bijstandsuitkering krijgt. De vrouw heeft verder nog naar voren gebracht dat er van uit kan worden gegaan dat zij op dit moment zelf in staat is om maandelijks € 500,- aan inkomsten te verwerven.
5.22
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan een aanvullende onderhoudsbijdrage van de man. Het hof verwijst voorts naar het eerder overwogene onder 5.8. Verder is nog van belang dat in de hoogte van de bijstandsuitkering al rekening is gehouden met het feit dat de twee meerderjarige kinderen bij de vrouw wonen, waardoor zij wordt gekort (zij ontvangt in plaats van een toeslag van 20 % een toeslag van 10 %). Rekening houdend met inkomsten van de vrouw van € 500,- per maand, heeft de vrouw dan ook een behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van (€ 1.030,- minus € 500,-=) € 530,- netto per maand, gebruteerd € 841,- en in 2015 (€ 1.038,- minus € 500,-=) € 538,- per maand, gebruteerd € 847,- per maand.
* de draagkracht van de man
5.23
Zoals reeds hiervoor is overwogen zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een inkomen van de man van € 25.385,- per jaar. Voorts acht het hof het redelijk om rekening te houden met de helft van de woonlasten en niet slechts met
€ 150,- per maand of alleen de woonlastencomponent zoals de vrouw voorstaat. Voorts zal het hof rekening houden met de door de man opgevoerde ziektekosten. Met de vrouw is het hof van oordeel dat het jegens haar in dit geval onredelijk is om met de helft van de premie van de beleggingsverzekering, de helft van de maandelijkse kredietlast en de schulden rekening te houden omdat de noodzaak daartoe door de man onvoldoende onderbouwd is en daarnaast ten aanzien van de schulden onduidelijk is in hoeverre deze betrekking hebben op de man. Uit de aangehechte draagkrachtberekening volgt dat de man in staat moet worden geacht om van 30 december 2013 tot 1 januari 2015 € 103,-, zijnde € 171,- bruto aan partneralimentatie te betalen en met ingang van 1 januari 2015 € 204,-, zijnde € 329,- bruto per maand te voldoen.
* jusvergelijking
5.24
Gelet op het feit dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt en niet gebleken is van een relatief hoge behoefte en draagkracht, komt het hof niet toe aan een jusvergelijking.

6.De slotsom

6.1
Op grond van voorgaande, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt:

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 5 juni 2014;
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 30 december 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2000 in de gemeente [A] , € 104,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2000 in de gemeente [A] , met ingang van 1 januari 2015 op nihil;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 30 december 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 171,- bruto per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2015 van € 329,- bruto per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.W. Beversluis en mr. M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 juli 2015 in bijzijn van de griffier.