ECLI:NL:GHARL:2015:6067

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
200.171.131/01 en 200.171.131/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vervangende toestemming voor verhuizing naar Duitsland in ouderschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader en de moeder met betrekking tot de verhuizing van de minderjarige naar Duitsland. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de rechtbank verzocht om de moeder te verbieden met de minderjarige naar Duitsland te verhuizen, terwijl de moeder vervangende toestemming voor deze verhuizing heeft gevraagd. De rechtbank had eerder de moeder toestemming verleend om te verhuizen, maar de vader was het daar niet mee eens en is in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de minderjarige vooropgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende noodzaak heeft aangetoond voor de verhuizing naar Duitsland. De moeder heeft als reden opgegeven dat zij met haar nieuwe partner wil samenwonen, maar het hof oordeelt dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen. De verhuizing zou de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving halen en de communicatie tussen de ouders is al problematisch, wat de zorgregeling zou kunnen bemoeilijken.

Het hof heeft ook de mening van de minderjarige in overweging genomen, maar oordeelt dat deze niet doorslaggevend is gezien de omstandigheden. De vader heeft belang bij onverminderd contact met de minderjarige en het hof acht het in het belang van de minderjarige dat zij in haar huidige woonomgeving blijft wonen. Het hof heeft daarom het verzoek van de vader om de verhuizing te verbieden toegewezen en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.171.131/01 en 200.171.131/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153616 / FA RK 15-105)
beschikking van de familiekamer van 16 juli 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.L. Belshof, kantoorhoudend te [E] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (verder te noemen: de rechtbank), van 19 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 mei 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof - zo begrijpt het hof - :
in het incident (zaaknummer 200.171.131/02):
om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 mei 2015, wordt geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep;
in de hoofzaak (zaaknummer 200.171.131/01):
- zijn verzoek strekkende tot het verbieden van de moeder om met [de minderjarige] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige] ) naar [C] te verhuizen, althans te verhuizen naar een plaats gelegen buiten een straal van 40 kilometer van de huidige woonplaats van de moeder, naar het hof begrijpt, toe te wijzen;
- te bepalen dat de moeder dwangsommen ter grootte van € 500,- per keer verbeurt voor iedere keer of ieder dagdeel dat de moeder zich niet houdt aan het aan haar opgelegde verbod;
- het zelfstandig verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor de voorgenomen verhuizing naar [C] en de zorgregeling te wijzigen in dier voege dat de vader eenmaal per veertien dagen gedurende het weekend van vrijdagavond 19.00 uur (voor zover het nieuwe schoolrooster van [de minderjarige] dit toelaat) tot zondagavond 18.30 uur omgang heeft met [de minderjarige] , alsmede de helft van de feestdagen en de helft van de vakantieperioden met dien verstande dat [de minderjarige] in de zomerperiode maximaal veertien dagen aaneengesloten bij de vader verblijft, af te wijzen;
- te bepalen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.
2.2
Bij verweerschrift, tevens inhoudende verweer tot schorsing, ingekomen ter griffie van het hof op 30 juni 2015, heeft de moeder de verzoeken in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen:
- op 24 juni 2015 een journaalbericht van 23 juni 2015 van mr. Wolfert met bijlagen.
2.4
Hoewel [de minderjarige] nog niet de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, heeft het hof, gelet op de inhoud van de brieven die [de minderjarige] aan de rechtbank heeft gericht en het feit dat zij in eerste aanleg met de rechter heeft gesproken, het van belang geacht om [de minderjarige] ook in hoger beroep in de gelegenheid te stellen haar mening kenbaar te maken met betrekking tot deze zaak. Bij brief van 24 juni 2015 heeft [de minderjarige] aan het hof bericht dat zij gehoord wil worden. Op 2 juli 2015 is [de minderjarige] gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak -, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. Ter zitting heeft mr. Wolfert mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2003 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [de minderjarige] geboren. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over haar. [de minderjarige] heeft sinds het uiteengaan van partijen haar hoofdverblijf bij de moeder in [B] .
3.2
Partijen zijn een ouderschapsplan overeengekomen, ondertekend op 16 juli 2010, waarin onder meer een zorgregeling is opgenomen en waarin de ouders hebben verklaard dat zij in de nabijheid van elkaar blijven wonen, binnen een straal van 40 kilometer, ter bevordering van het gezamenlijk ouderschap. Ook hebben zij verklaard dat mocht de vader of de moeder buiten een straal van 40 kilometer gaan wonen of een andere baan krijgen die van invloed is op de zorgverdeling, dan de zorgverdeling opnieuw wordt bekeken.
3.3
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Amsterdam van 8 september 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.4
Bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 20 januari 2015, heeft de vader verzocht:
- primair de moeder te verbieden met [de minderjarige] naar [C] te verhuizen, althans te verhuizen naar een plaats gelegen buiten een straal van 40 kilometer van de huidige woonplaats van de moeder;
- te bepalen dat de moeder dwangsommen ter grootte van € 500,- per keer verbeurt voor iedere keer of ieder dagdeel dat de moeder zich niet houdt aan het aan haar opgelegde verbod;
- te bepalen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.5
Bij verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, binnengekomen bij de rechtbank op 27 maart 2015, heeft de moeder verzocht:
- haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar de gemeente [D] (Duitsland) om aldaar te gaan wonen bij haar huidige partner;
- de zorgregeling zoals die verwoord staat in het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan te wijzigen in dier voege dat de vader eenmaal per veertien dagen gedurende het weekend van vrijdagavond 19.00 uur (voor zover dit mogelijk is qua nieuwe schoolrooster van [de minderjarige] ) tot zondagavond 18.30 uur omgang heeft met [de minderjarige] , alsmede de helft van de feestdagen en de helft van de vakantieperioden met dien verstande dat [de minderjarige] gedurende de zomervakantie maximaal twee weken aaneengesloten bij de vader verblijft.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek gewijzigd en verzocht de zorgregeling als volgt te wijzigen: de vader heeft eenmaal per veertien dagen gedurende het weekend van vrijdag na schooltijd tot zondagavond 18.30 uur omgang met [de minderjarige] , alsmede de helft van de feestdagen en de helft van de vakantieperioden met dien verstande dat [de minderjarige] gedurende de zomervakantie maximaal twee weken aaneengesloten bij de vader verblijft, waarbij de moeder zorg draagt voor het brengen en halen van [de minderjarige] .
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar de gemeente [D] (Duitsland). De rechtbank heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens heeft de rechtbank de zorgregeling zoals die verwoord staat in het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan gewijzigd vanaf juli 2015, in dier voege dat de vader eenmaal per veertien dagen gedurende het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 18.30 uur omgang heeft met [de minderjarige] , alsmede de helft van de feestdagen en de helft van de vakantieperioden met dien verstande dat [de minderjarige] gedurende de zomervakantie maximaal twee weken aaneengesloten bij de vader verblijft, waarbij de moeder zorg draagt voor het brengen en halen van [de minderjarige] . De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

Het verzoek tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad (zaaknummer 200.171.131/02)
4.1
Nu het hof heden uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij de behandeling van zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking van 19 mei 2015. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.
Het verzoek tot het verbieden van de verhuizing (zaaknummer 200.171.131/01)
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (verder: BW) dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De belangen van de minderjarige dienen hierbij een eerste overweging te vormen.
4.3
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
4.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hieronder zal nader worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
4.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat aan de moeder geen vervangende toestemming dient te worden verleend om met [de minderjarige] naar de gemeente [D] (Duitsland) te verhuizen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.6
Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is de noodzaak voor de moeder om met [de minderjarige] naar [D] (Duitsland) te verhuizen voldoende gebleken. De moeder heeft als reden voor de verhuizing aangevoerd dat zij met haar huidige partner wil gaan samenwonen in zijn woning in de gemeente [D] (Duitsland) en dat haar familie en vrienden in (de omgeving van) [E] wonen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder sinds juli 2014 een relatie met haar huidige partner heeft en dat haar partner haar in oktober 2014 ten huwelijk heeft gevraagd. De vader heeft verklaard - en de moeder heeft dit niet weersproken - dat hij in september 2014 heeft vernomen dat de moeder voornemens was om te verhuizen en dat hij daarom (in januari 2015) een verzoekschrift heeft ingediend om de verhuizing te verbieden. De vader heeft betwist dat de familie en vrienden van de moeder in (de omgeving van) [E] wonen met uitzondering van moeder moederszijde en haar nieuwe partner.
4.7
Het hof is gelet op de duur van de relatie, onvoldoende ervan overtuigd geraakt dat sprake is van een zodanige bestendige relatie tussen de moeder en haar huidige partner dat die op dit moment een dergelijke ingrijpende verhuizing rechtvaardigt. Niet alleen omdat [de minderjarige] dan niet meer in haar vertrouwde woonomgeving en in de buurt van haar vader woont, maar ook omdat [de minderjarige] de Duitse taal (nog) niet beheerst en omdat de grote reisafstand om het weekend voor [de minderjarige] belastend zal zijn, alsmede omdat de zorgregeling met haar vader wordt beperkt. Het hof is er ook niet van overtuigd geraakt dat de familie en/of sociale banden van de moeder een voldoende zwaarwegend belang vormen. Zoals de vader ook naar voren heeft gebracht, woont de moeder al sinds 2002 in het noorden en is door de moeder niet betwist dat alleen haar moeder in deze omgeving woont. Dat nu na dertien jaar sprake is van heimwee, is niet aannemelijk geworden. Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de belangen van de moeder op deze punten de ingrijpende wijzigingen voor [de minderjarige] die voortvloeien uit een dergelijke verhuizing rechtvaardigen. Te meer nu de moeder naar het oordeel van het hof de eventuele alternatieven voor een verhuizing naar Duitsland niet heeft onderzocht. De huidige partner van de moeder werkt - zo heeft de moeder ter zitting hoger beroep desgevraagd verklaard - als verkoper van advertenties voor kranten. Niet is onderzocht of haar huidige partner zijn baan kan behouden als hij naar een plaats dichter in de buurt van [B] verhuist. Evenmin heeft de huidige partner gesolliciteerd naar een baan in de omgeving van [B] . Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er, voor haar wens om met haar partner te gaan samenwonen, geen andere mogelijkheden zijn dan met [de minderjarige] naar Duitsland te verhuizen.
4.8
Daarnaast is gebleken dat de vader en de moeder niet, althans nauwelijks met elkaar communiceren over de zorg voor en de opvoeding van [de minderjarige] . Er vindt derhalve geen tot nauwelijks overleg plaats over zaken die betrekking hebben op [de minderjarige] . Het hof is duidelijk geworden dat [de minderjarige] ernstig lijdt onder de echtscheidingsstrijd en zij - naar het hof voorkomt - met name door de moeder op een wijze die niet in haar belang is, wordt betrokken in de strijd die de vader en de moeder voeren over de wens van de moeder om met [de minderjarige] naar de gemeente [D] (Duitsland) te verhuizen. Zo blijkt (onder meer) uit de stukken, hoewel de moeder dat thans betwist, dat de moeder ten tijde van de procedure in eerste aanleg tegen [de minderjarige] heeft gezegd dat wanneer zij geen toestemming krijgt om te verhuizen, zij alleen gaat verhuizen en [de minderjarige] (dan maar) bij haar vader moet gaan wonen.
[de minderjarige] lijkt klem te zitten tussen de ouders. Zo heeft zij in het gesprek met de raadsheer-commissaris verklaard dat zij het eerlijk vindt dat niet de ouders zelf, maar het hof nu een beslissing neemt over de voorgenomen verhuizing. Ook heeft zij verklaard dat zij een nadeel van de voorgenomen verhuizing vindt dat ze dan verder bij de vader vandaan woont. Daarbij acht het hof het zeer zorgelijk dat [de minderjarige] sinds dat de vader hoger beroep heeft ingesteld in de onderhavige procedure, geen contact dan wel omgang meer met hem heeft gehad. Het gebrek aan communicatie tussen de ouders heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Net als het feit dat [de minderjarige] op dit moment geen ruimte lijkt te kunnen ervaren voor een onbelast contact met haar vader. Het hof acht het dan ook zeer wenselijk dat, zoals de vader ter zitting heeft verklaard, de ouders uitvoering gaan geven aan hun intentie om het traject Ouderschap na Scheiding te gaan volgen met als doel hun onderlinge communicatie te verbeteren. In het belang van [de minderjarige] is het zonder meer wenselijk dat de ouders op korte termijn hulp zoeken en aanvaarden om hun communicatie te verbeteren. Om het traject Ouderschap na Scheiding met een positief resultaat te kunnen afronden, acht het hof het van belang dat partijen dit traject ingaan vanuit hun huidige en bij beide partijen bekende situaties, waarbij geen sprake is van een mogelijk belemmerende geografische afstand tussen hen beiden.
4.9
Gelet op de moeizame onderlinge communicatie tussen partijen en in het licht daarvan de gezagsbeslissingen zoals die de afgelopen periode eenzijdig zijn genomen, lijkt [de minderjarige] te kiezen voor haar primaire verzorger en opvoeder, haar moeder. Er bestaat naar het oordeel van het hof dan ook een reëel risico dat bij een verhuizing naar de gemeente [D] (Duitsland) de zorgregeling zoals door de rechtbank vastgesteld niet zal worden nagekomen en dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader nog verder zal worden beperkt (hetgeen de vader zelf ook vreest). Daarnaast heeft de vader terecht erop gewezen dat een eventuele verhuizing naar de gemeente [D] (Duitsland), nog afgezien van de gevolgen van de slechte communicatie voor de zorgregeling, ook op zichzelf al beperkingen meebrengt voor de mogelijkheden om een aandeel te hebben in de zorg en opvoeding van [de minderjarige] . Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] valt te verwachten dat haar sociale activiteiten in de weekenden in de toekomst zullen toenemen / intensiveren en dat het voor haar steeds lastiger zal zijn om deze sociale activiteiten te combineren met weekenden bij de vader, mede gelet op de grote reisafstand van circa 160 kilometer tussen Groningen en de gemeente [D] (Duitsland). Hieraan doet niet af dat op dit moment geen omgang plaatsvindt tussen [de minderjarige] en de vader. Aannemelijk is dat dit direct samenhangt met het hoger beroep dat de vader heeft ingesteld en dat de zorgregeling na deze procedure binnen afzienbare tijd weer zal worden hervat. [de minderjarige] heeft immers recht op omgang met haar vader en op de ouders rust in deze de (wettelijke) (inspannings)verplichting om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met de andere ouder te bevorderen. Bovendien is van belang dat [de minderjarige] in de huidige situatie de mogelijkheid heeft om wanneer zij dat wil haar vader even te zien tussen haar (school)activiteiten door en dat de vader direct contact kan houden met de leefwereld en school van [de minderjarige] . Op grond van het voorgaande is genoegzaam aannemelijk geworden dat wanneer [de minderjarige] in (de omgeving van) [B] blijft wonen er aanzienlijk meer omgang tussen [de minderjarige] en de vader zal plaatsvinden dan wanneer [de minderjarige] met haar moeder naar de gemeente [D] (Duitsland) zou verhuizen. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij bereid is (ter compensatie) [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling te halen en te brengen. Gelet op hetgeen hierover ter zitting is verklaard, deelt het hof de zorg van de vader met betrekking tot de vraag of de moeder daadwerkelijk elke keer (op de afgesproken tijden) de haal- en brengregeling zal uitvoeren.
4.1
Het hof neemt ten slotte bij de belangenafweging tevens in aanmerking dat [de minderjarige] toen zij ongeveer één jaar oud was naar [B] is verhuisd en sindsdien altijd in [B] heeft gewoond. Het hof constateert dat het sociale netwerk van [de minderjarige] in [B] ligt. Bij een verhuizing zal het contact met haar vrienden en vriendinnen naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijk minder worden, althans verwateren. Ook de mogelijkheid van de vader om actief betrokken te zijn bij en contact te hebben met de leefwereld van [de minderjarige] , zowel in haar sociale omgeving als op school, zal aanzienlijk verminderen wanneer [de minderjarige] in Duitsland woont. Het hof acht het daarbij aannemelijk dat dit contact juist zal toenemen, zoals de vader naar voren heeft gebracht, als [de minderjarige] volgend schooljaar naar de middelbare school in [A] gaat, de woonplaats van vader.
4.11
Het hof acht het op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van belang dat [de minderjarige] in haar vertrouwde leefomgeving kan blijven wonen. Dat [de minderjarige] schriftelijk en (in eerste aanleg) mondeling heeft verklaard dat zij met de moeder wil verhuizen, maakt dat niet anders. Gelet op het feit dat [de minderjarige] klem lijkt te zitten tussen de ouders en de wijze waarop zij bij de verhuiswens van de moeder is betrokken, kan aan die verklaringen geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De stelling van de moeder dat [de minderjarige] na de zomervakantie naar de middelbare school (in [E] ) zal gaan, waar zij een nieuw sociaal netwerk kan opbouwen, maakt het voorgaande evenmin anders.
4.12
Het hof stelt op grond van het voorgaande tevens vast dat de vader er belang bij heeft dat aan de moeder toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen wordt geweigerd. Voor de vader is het van belang dat hij onverminderd contact heeft met [de minderjarige] en dat hij [de minderjarige] in zijn directe omgeving kan zien opgroeien en als gezagdragende ouder bij haar verzorging en opvoeding betrokken kan blijven.
4.13
Gezien het voorgaande acht het hof de belangen van [de minderjarige] en de vader bij het niet verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing groter dan het belang van de moeder om met [de minderjarige] bij haar nieuwe partner in de gemeente [D] (Duitsland) te gaan wonen. Het hof zal dan ook het inleidend verzoek van de vader om de moeder te verbieden met [de minderjarige] naar de gemeente [D] (Duitsland) te verhuizen, toewijzen. Het hof ziet geen gronden aanwezig om de moeder op voorhand te verbieden naar een plaats te verhuizen gelegen buiten een straal van 40 kilometer van haar huidige woonplaats, zodat het verzoek van de vader daartoe zal worden afgewezen.
4.14
Het hof merkt ten overvloede op dat - anders dan de moeder lijkt te veronderstellen - [de minderjarige] wanneer zij 12 jaar is geworden niet zelf mag bepalen bij wie zij gaat wonen. Ook dan zal er een belangenafweging dienen plaats te vinden, waarbij niet alleen de mening van [de minderjarige] een rol speelt, maar ook - onder meer - de overige hiervoor onder 4.3 vermelde belangen.
Dwangsom
4.15
Anders dan door de vader in zijn inleidend verzoekschrift verzocht, zal het hof geen dwangsom aan de moeder opleggen nu het hof geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de moeder niet vrijwillig aan de beschikking zal voldoen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
zaaknummer 200.171.131/02:
wijst het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 mei 2015, af;
zaaknummer 200.171.131/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 mei 2015;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vader om de moeder te verbieden met [de minderjarige] te verhuizen naar [C] , toe;
wijst het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar de gemeente [D] (Duitsland) af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.W. Beversluis en
mr. B.J. Voerman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2015 in bijzijn van de griffier.