ECLI:NL:GHARL:2015:6066

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
200.172.365/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met geconstateerd letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 4 mei 2015 en 13 mei 2015 zijn uitgesproken. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, na geconstateerd letsel bij de baby, waaronder subdurale en intracerebrale hematomen, wat wijst op mogelijk toegebracht letsel.

De moeder verzoekt het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen, stellende dat er geen grond is voor ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. De raad voor de Kinderbescherming en de GI zijn van mening dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2015 zijn de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de raad en de GI verschenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de ingediende stukken bestudeerd.

Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig zijn. De veiligheid van [de minderjarige] kan niet gewaarborgd worden zolang er onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van het letsel en de omstandigheden in de thuissituatie. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikkingen van de kinderrechter, in het belang van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.365/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/156277 / JE RK 15-267)
beschikking van de familiekamer van 27 juli 2015
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Groningen,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de pleegouders],
wonende te [A] ,
hierna te noemen:
de pleegouders,
2. Jeugdbescherming Noordlocatie Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen:
de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
hierna te noemen:
de vader,
bijgestaan door mr. K.B. Spoelstra.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 mei 2015 en 13 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De moeder verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en rechtdoende in hoger beroep het verzoek van de raad tot het verlenen van een voorlopige ondertoezichtstelling en spoeduithuisplaatsing af te wijzen.
2.2
De raad heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen 15 juli 2015, en daarin verzocht de beschikkingen van 4 mei 2015 en 13 mei 2015 te bekrachtigen.
2.3
De GI en de pleegouders hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 2 juli 2015 een journaalbericht van 1 juli 2015 van mr. Öszaran met bijlagen;
- op 9 juli 2015 een journaalbericht van 8 juli 2015 van mr. Öszaran met bijlagen;
- op 14 juli 2015 een brief van 10 juli 2015 van de G.I. met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op maandag 20 juli 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] . De vader en zijn advocaat zijn verschenen en hebben met instemming van de andere aanwezigen een toelichting gegeven.
2.6
Na de mondelinge behandeling is binnengekomen een brief van de GI van 21 juli 2015. De GI heeft als bijlage ingezonden de bepaling jeugdhulp van de GI waarin pleegzorg en individuele begeleiding voor [de minderjarige] is geïndiceerd. Voor zover in de brief nagekomen informatie is aangevoerd, heeft het hof daarop geen acht geslagen, nu om die informatie niet is gevraagd door het hof.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ). [de minderjarige] is geboren [in] 2014.
De moeder is met het gezag over haar belast.
3.2
Bij beschikking van 4 mei 2015 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op verzoek van de raad, [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de periode van 4 mei 2015 tot 4 augustus 2015, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 4 mei 2015 voor de duur van vier weken en de beslissing verder aangehouden. Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft de kinderrechter in voornoemde rechtbank de voorlopige ondertoezichtstelling bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling verleend.

4.De motivering van de beslissing

De juridische positie van de vader
4.1
Nu de vader de baby niet erkend heeft en niet het ouderlijk gezag over de baby uitoefent, heeft de zaak geen betrekking heeft op rechten en verplichtingen van de vader jegens de baby. Aldus kan hij niet als belanghebbende in deze zaak in de zin van artikel 798 Rv. worden beschouwd. Het hof heeft de vader daarom als informant aangemerkt.
De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
4.2
Volgens de moeder is er geen grond voor een ondertoezichtstelling dan wel voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder voert aan dat het op/sinds 12 april 2015 geconstateerde letsel van [de minderjarige] niet door iemand is toegebracht en dat er naast het letsel geen andere constateringen zijn gedaan die maken dat er zorgen waren omtrent de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
4.3
De raad en de GI achten een (voorlopige) ondertoezichtstelling en voortzetting van de spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige] wel noodzakelijk.
4.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.5
Ingevolge artikel 1:265b, lid 2, BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, op verzoek van de raad, een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis plaatsen. De raad legt bij het verzoek het besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college), bedoeld in artikel 2.3, lid 1, van de Jeugdwet over. Een bepaling jeugdhulp van de GI is in het geding gebracht maar niet een besluit van het college zoals hiervoor bedoeld.
In de situatie van een spoed- of crisisuithuisplaatsing heeft de raad ingevolge artikel 1:265b, lid 3, BW evenwel de mogelijkheid om een verzoekschrift in te dienen zonder een besluit van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) over te leggen. Nu er sprake is van een spoeduithuisplaatsing, heeft de raad -zoals het heeft gedaan - het inleidend verzoekschrift zonder het besluit van het college mogen indienen.
4.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig zijn.
4.7
De minderjarige [de minderjarige] wordt in haar ontwikkeling bedreigd. Op 12 april 2015 is [de minderjarige] met spoed opgenomen op de intensive care afdeling van het [E] , na een spoeddoorverwijzing van het [F] te [B] , nadat zij in de thuissituatie letsel heeft opgelopen. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er sprake was van subdurale hematomen (bloedingen tussen de hersenvliezen), intracerebrale hematomen (hersenbloedingen) en bloedingen achter het netvlies. Tevens was er sprake van hersenzwelling en is een bloeduitstorting op de linkerschouder geconstateerd.
Uit de ingebrachte informatie blijkt dat verschillende artsen vanuit verschillende disciplines verschillende onderzoeken hebben gedaan en hebben aangeven dat het medische beeld bij [de minderjarige] past bij een non-accidentaal trauma oftewel toegebracht letsel. De medici vinden het letsel passen bij een Inflicted Traumatic Brain Injury (ITBI), voorheen Shaken Baby Syndroom (SBS) genoemd. Het is nog onduidelijk welke schade [de minderjarige] overhoudt.
4.8
De moeder weet niet wat er gebeurd is maar stelt dat er geen mishandeling van [de minderjarige] heeft plaatsgevonden, dat er een medische oorzaak is en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan om alle mogelijke medische oorzaken uit te sluiten.
4.9
Sinds 12 april 2015 zijn er verschillende onderzoeken gedaan en thans is niet door artsen vastgesteld dat er sprake is van een medische oorzaak.
4.1
De moeder heeft een rapportage van arts en medisch adviseur [G] , arts, in het geding gebracht waarin hij de vraag of hij op basis van de medische gegevens kan nagaan wat er met [de minderjarige] is gebeurd, heeft besproken. Toegebracht letsel lijkt hem als oorzaak minder waarschijnlijk en hij heeft vier andere mogelijke oorzaken genoemd. [G] concludeert dat enkele mogelijke ziekteoorzaken niet uitgesloten zijn. Ook [G] heeft evenwel niet vastgesteld dat er een medische oorzaak is voor het letsel en hij geeft geen uitsluitsel over wat er met [de minderjarige] is gebeurd.
4.11
De raad heeft aangegeven dat in het kader van het politieonderzoek door de GGD en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nog onderzocht wordt waardoor de bloedingen zijn veroorzaakt en dat deze onderzoeken nog niet zijn afgerond. Vooralsnog dienen de bevindingen van de artsen in het [F] en het [E] te [B] leidend te zijn.
4.12
De uitkomsten van de onderzoeken moeten naar het oordeel van het hof in ieder geval afgewacht worden voordat nagedacht kan worden over de door de moeder gewenste terugkeer van [de minderjarige] . Zolang er geen duidelijkheid is over een alternatieve (medische) oorzaak voor de bloedingen bij [de minderjarige] en er onvoldoende duidelijkheid is over wat er zich voorafgaand aan het geconstateerde letsel in de thuissituatie heeft voorgedaan en wie daarbij betrokken is dan wel zijn, kan de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder niet gewaarborgd worden, ook niet met een veiligheidsplan waarin personen uit het sociaal netwerk van de moeder en haar partner betrokken zouden worden.
4.13
Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat gelet op het voorgaande, nu de moeder de zorg die voor het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [de minderjarige] niet op vrijwillige basis heeft geaccepteerd en [de minderjarige] 's veiligheid niet gewaarborgd kan worden als ze bij de moeder woont, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van [de minderjarige] gerechtvaardigd zijn.

5.De slotsom

5.1
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikkingen waarbij [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven, dient te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 mei 2015 en 13 mei 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.H. Garos en mr. G.K. Schipmölder, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 juli 2015.