ECLI:NL:GHARL:2015:5979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
200.164.983
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder. De zaak betreft verzoekster, die in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kantonrechter van 17 november 2014, waarin haar verzoek om de goederen van de rechthebbende onder bewind te stellen werd toegewezen. Verzoekster, die een stiefdochter is van de rechthebbende, heeft in haar hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijke bewindvoerder te benoemen. De verweerster, dochter [A], heeft verzocht om verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.

Het hof heeft allereerst beoordeeld of verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek. Volgens artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben alleen de oorspronkelijke verzoeker en de in eerste aanleg verschenen belanghebbenden recht op hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv, omdat zij geen kind is van de rechthebbende. Het hof heeft ook overwogen dat stiefkinderen, afhankelijk van de omstandigheden, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, maar in dit geval was er onvoldoende bewijs dat verzoekster als zodanig kon worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat verzoekster niet kan worden beschouwd als belanghebbende en daarom niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. De beslissing is genomen door de rechters G.P.M. van den Dungen, K.J. Haarhuis en J.I.M.W. Bartelds, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.983
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 3377194)
beschikking van de familiekamer van 11 augustus 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. N.D. Wassink te Zoetermeer,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: dochter [A],
advocaat: mr. J.G. Kalk te Doetinchem.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[rechthebbende 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de rechthebbende,
en
[rechthebbende 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: dochter [B].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, afdeling civiel recht, Team bewind en erfrecht, zittingsplaats Arnhem) van 17 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 februari 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 14 april 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is dochter [B] verschenen. De rechthebbende is, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 1 september 2014, heeft dochter [A] verzocht de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende onder bewind te stellen met benoeming van haarzelf tot bewindvoerder.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter dit verzoek toegewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Verzoekster is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 november 2014. Met deze grief beoogt zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Verzoekster verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijke bewindvoerder te benoemen over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende.
4.3
Dochter [A] heeft verzocht verzoekster in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter mondelinge behandeling heeft dochter [B] zich in gelijke zin uitgelaten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechthebbende (de vader van dochter [A] en dochter [B]) is in 2005 in gemeenschap van goederen gehuwd met de moeder van verzoekster, [C] (verder: [C]). De rechthebbende is sinds 2013 in verband met dementie opgenomen in een verpleeghuis. [C] is op 21 juni 2014 overleden. Verzoekster is aldus een stiefdochter van de rechthebbende.
5.2
Het hof dient allereerst te beoordelen of verzoekster kan worden ontvangen in haar verzoek in hoger beroep. Artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kent in verzoekschriftprocedures het recht op hoger beroep toe aan de oorspronkelijke verzoeker en de in de procedure eerste aanleg verschenen belanghebbenden, alsmede aan de andere belanghebbenden die in eerste aanleg niet zijn verschenen.
Ingevolge artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Ingevolge het tweede lid van laatstgenoemd artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene, wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. Verzoekster, die geen kind is van de rechthebbende, is niet tot de belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 2 Rv te rekenen.
5.3
De wetgever heeft niet beoogd een limitatieve opsomming van het belanghebbenden-begrip in de wet op te nemen. Artikel 798 lid 1 Rv sluit niet uit dat stiefkinderen, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden. Het hof ziet in de stelling van verzoekster dat zij vanaf juni 2013 de administratie en diverse andere zaken voor de rechthebbende heeft verzorgd geen omstandigheid op grond waarvan zij als belanghebbende zou moeten worden aangemerkt. Ook in het feit dat verzoekster de rechthebbende tot voor kort regelmatig heeft bezocht ziet het hof geen reden om haar als belanghebbende aan te merken. In de stelling van verzoekster dat zij en haar broers en zussen een opeisbare vordering op de rechthebbende hebben in verband met de nalatenschap van [C], die mede zou worden gevormd door de niet verdeelde nalatenschap van hun vader, ziet het hof evenmin aanleiding om verzoekster als belanghebbende aan te merken, nu zij deze stelling niet van een begin van bewijs of nadere toelichting heeft voorzien en aldus niet voldoende heeft onderbouwd. Ook het bezien van alle omstandigheden in onderlinge samenhang brengt het hof niet tot een andere conclusie.
5.4
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoekster niet kan worden beschouwd als belanghebbende. Verzoekster kan daarom niet worden ontvangen in haar verzoek in hoger beroep. Het hof komt derhalve aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet toe.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, K.J. Haarhuis en
J.I.M.W. Bartelds, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 11 augustus 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.