Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder. De zaak betreft verzoekster, die in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kantonrechter van 17 november 2014, waarin haar verzoek om de goederen van de rechthebbende onder bewind te stellen werd toegewezen. Verzoekster, die een stiefdochter is van de rechthebbende, heeft in haar hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijke bewindvoerder te benoemen. De verweerster, dochter [A], heeft verzocht om verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
Het hof heeft allereerst beoordeeld of verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek. Volgens artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben alleen de oorspronkelijke verzoeker en de in eerste aanleg verschenen belanghebbenden recht op hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv, omdat zij geen kind is van de rechthebbende. Het hof heeft ook overwogen dat stiefkinderen, afhankelijk van de omstandigheden, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, maar in dit geval was er onvoldoende bewijs dat verzoekster als zodanig kon worden aangemerkt.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat verzoekster niet kan worden beschouwd als belanghebbende en daarom niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. De beslissing is genomen door de rechters G.P.M. van den Dungen, K.J. Haarhuis en J.I.M.W. Bartelds, en is uitgesproken in het openbaar.