ECLI:NL:GHARL:2015:5956

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
200.167.418
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een pachtvonnis in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Limburg, waarbij de vordering tot beëindiging van de pachtovereenkomst is toegewezen. De pachtkamer heeft bepaald dat de ontruiming van het verpachte per 1 april 2016 zal plaatsvinden, uitvoerbaar bij voorraad. De pachter heeft in hoger beroep een incident ingediend op basis van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin hij verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. De pachter stelt dat de pachtkamer niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en dat het vonnis niet voldoende gemotiveerd is. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd en de relevante stukken beoordeeld, waaronder de dagvaarding en de memorie van grieven.

Het hof overweegt dat de pachtkamer in haar vonnis weliswaar heeft aangegeven dat de beëindiging uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, maar dat zij niet voldoende heeft gemotiveerd waarom dit in dit geval geldt. Het hof benadrukt dat bij de beoordeling van de uitvoerbaarheid bij voorraad de belangen van beide partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen. De pachter heeft een agrarisch bedrijf en is afhankelijk van het gepachte, terwijl de verpachters slechts in algemene zin hun belang bij de tenuitvoerlegging hebben uiteengezet.

Na afweging van de belangen van de pachter en de verpachters komt het hof tot de conclusie dat het belang van de pachter om over het gepachte te kunnen blijven beschikken zwaarder weegt dan het belang van de verpachters bij een spoedige tenuitvoerlegging. Het hof schorst daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer en veroordeelt de verpachters in de kosten van het incident. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord op 22 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.418
(zaaknummer rechtbank 3175798)
arrest van de pachtkamer van 11 augustus 2015
in het incident ex artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van
[pachter],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
appellant in de hoofdzaak,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. J.M.M. Menu,
tegen:

1.[verpachter sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verpachter sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3.
[verpachter sub 3],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente]
4.
[verpachtster sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in het incident,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
hierna: [verpachters] c.s.,
advocaat: mr. J.E. Brands.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnis van 4 maart 2015, dat de pachtkamer van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, tussen [pachter] als gedaagde en [verpachters] c.s. als eisers heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep van 25 maart 2015;
■ de memorie van grieven, tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van het vonnis ex artikel 351 Rv;
■ de memorie van antwoord in incident 351 Rv.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
In de hoofdzaak staat ter beoordeling de beëindigingsvordering ex artikel 7:369 lid 2 Burgerlijk Wetboek van [verpachters] c.s. De pachtkamer van de rechtbank heeft die vordering toegewezen en het toewijzend vonnis bovendien uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [pachter] , die in de hoofdzaak diverse grieven tegen het vonnis opwerpt, vordert in dit incident dat het hof de tenuitvoerlegging van het bedoelde vonnis ex artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal schorsen. In dat verband beroept [pachter] zich op de bijzondere norm van het eerste lid van artikel 7:369 Burgerlijk Wetboek, volgens welke een beëindigingsvonnis slechts uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard indien het verweer van de pachter de rechter kennelijk ongegrond voorkomt. [pachter] voert bovendien aan dat de pachtkamer van de rechtbank de belangen van partijen niet heeft afgewogen, niet (expliciet) overweegt dat zij het verweer van [pachter] kennelijk ongegrond acht en dat ook niet motiveert, alsmede dat zijn verweer ook niet kennelijk ongegrond is.
3.2
Uit het vonnis blijkt dat de pachtkamer van de rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van de bijzondere, tot terughoudendheid nopende norm van het eerste lid van artikel 7:369 Burgerlijk Wetboek. Het vonnis (p. 5) bevat immers de overweging:
“Deze beslissing kan naar het oordeel van de pachtkamer uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, ook binnen de nader door artikel 7:369 Burgerlijk Wetboek op dit punt getrokken grenzen.”
3.3
Aldus heeft de pachtkamer van de rechtbank gemotiveerd waarom volgens haar is voldaan aan het bijzondere vereiste dat voor een uitvoerbaarbijvoorraadverklaring in dit geval geldt. Een motivering waarom die uitvoerbaarbijvoorraadverklaring vervolgens inderdaad diende te volgen, bevat het vonnis echter niet. Maatstaf in dat verband zijn immers de belangen van partijen in het licht van de omstandigheden van het geval, waarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling kreeg. Het hof verwijst naar de beschikking van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688. Omtrent
diebelangen houdt het vonnis niets in.
3.4
Het hof zal in het kader van het door [pachter] opgeworpen incident bedoelde maatstaf alsnog dienen aan te leggen. Daarbij blijft de kans van slagen van het tegen het vonnis aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing.
3.5
Tegenover elkaar staan het belang van [pachter] om over het gepachte te kunnen blijven beschikken tot in hoger beroep is beslist, waarbij van belang is dat hij voor de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf van het gepachte mede afhankelijk is, terwijl het gepachte bovendien een hoeve betreft en [pachter] ook daadwerkelijk woont in de tot het gepachte behorende woning, en het belang van [verpachters] c.s. bij een spoedige tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank. Met betrekking tot laatstbedoeld belang is van betekenis dat het bedoelde vonnis voorziet in ontruiming van het verpachte op niet eerder dan 1 april 2016. Voor zover op die datum dit hof nog geen eindarrest in de hoofdzaak heeft gewezen, geldt dat het onaannemelijk is dat in dat geval dat eindarrest nog lang op zich zal behoeven te laten wachten. [verpachters] c.s. hebben voor hun belang(en) bij tenuitvoerlegging bovendien slechts in algemene zin verwezen naar hun belang om alsnog zelf te kunnen beschikken over hun eigendom en naar hun belang bij een pensioenvoorziening respectievelijk mogelijkheden tot inkomensverwerving (memorie van antwoord in het incident onder 24). Een nadere concretisering van deze belangen is door hen niet gegeven.
3.6
Gelet op een en ander weegt het bedoelde belang van [pachter] zwaarder dan dat van [verpachters] c.s. en moet schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis volgen.
3.7
[verpachters] c.s. hebben nog aangevoerd dat schorsing niet mogelijk is met betrekking tot de beëindiging van de pachtovereenkomst per 1 mei 2015, omdat die datum reeds is gepasseerd (memorie van antwoord in het incident onder 28). Aldus zien zij er aan voorbij dat zowel een uitvoerbaarbijvoorraadverklaring als een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad naar hun aard niet zien op constitutieve beslissingen, die immers niet voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn.
3.8
Het hof zal [verpachters] c.s. veroordelen in de kosten van het incident, te begroten op een half punt van het liquidatietarief voor salaris van de advocaat, zijnde € 447.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 4 maart 2015;
veroordeelt [verpachters] c.s. in de kosten van het incident en begroot de aan de zijde van [pachter] gevallen kosten op € 447 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 22 september 2015 voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, F.J.P. Lock en Th.C.M. Willemse en de deskundige leden ing. L.L.M. de Lorijn en ir. H.K.C. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.