Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Nijmegen /rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen 605061)
1.[geïntimeerde sub 1],
2.
[geïntimeerde sub 2],
3.
[geïntimeerde sub 3],
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonende te [plaatsnaam],
[geïntimeerde sub 5],
[geïntimeerde sub 6],
1.Het geding in eerste aanleg
4 september 2009, 19 februari 2010, 26 november 2010, 8 juli 2011, 2 december 2011 en
14 september 2012 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, (burgerlijk recht) sector kanton, locatie Nijmegen), het vonnis van 1 maart 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Oost-Nederland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen) en het vonnis van 31 mei 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Artikel 23.05 Exploitatiewijzen
1.Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen:A1:vaart van ten hoogste 14 uren (noot kantonrechter: in de CAO “dagvaart” genoemd);A2:vaart van ten hoogste 18 uren (idem: in de CAO “semi-continuvaart” genoemd);
a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur, en
b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.
Er mag van deze tijden worden afgeweken, indien het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf van een type dat overeenkomstig bijlage H is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van een Oeverstaat of België. De tachograaf moet ten minste in bedrijf zijn vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8, onderscheidenlijk 6 uren en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van 8 uren, waarvan 6 uren buiten de vaartijd, in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.
a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
b) de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.
“
Artikel 3
De Arbeidsvoorwaardenregeling bestaat uit vier Hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen voor zover in Hoofdstuk 2, 3 of 4 niet anders is bepaald.
- Hoofdstuk 2 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op een 5-daagse werkweekrooster.
- Hoofdstuk 3 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op een week op week af rooster met een dagelijkse diensttijd van 12 uur (systeemvaart).
- Hoofdstuk 4 is van toepassing op de arbeidsverhoudingen die gebaseerd zijn op een rooster met een gemiddelde dagelijkse diensttijd.
Aan boord van een vaartuig kan slechts één van de Hoofdstukken 2, 3 of 4 van toepassing zijn.
ALGEMENE BEPALINGEN
5. De werknemer wordt geacht werkzaam te zijn in de functie waarin hij is aangesteld. Indien de in het vaartijdenboek vermelde functie echter aanspraak geeft op een hoger loon ontvangt hij het bij die functie behorende loon.
2,143
(…)
4. Het bepaalde in het 1e, (…) lid geldt uitsluitend:
a. indien het vaartuig in de dagvaart wordt geëxploiteerd en
- indien het vaartuig in de dagvaart wordt geëxploiteerd: buiten de diensttijd,
2. Bij wisseling van de exploitatiewijze van (semi-)continuvaart naar dagvaart geldt voor de eerste op de dag van wisseling volgende dag een garantie van 3,75 uren overwerk.
Aflossing1. De aflossing dient te geschieden op een vaste dag, niet zijnde zaterdag of zondag.
“Betreft: inzet Al en A2 vaart.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
b. een bedrag (per werknemer verschillend) ter zake van bruto overwerkvergoeding;
e. een bedrag van € 1.000,- (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
De vordering van [geïntimeerde sub 2] had betrekking op de periode 1 januari 2003 tot 30 april 2007, de vordering van [geïntimeerde sub 5] had betrekking op de periode 1 januari 2003 tot 1 november 2007, de vordering van [geïntimeerde sub 6] had betrekking op de periode 1 januari 2003 tot 30 november 2007 en de vorderingen van [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] hadden betrekking op de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007. De vorderingen van de werknemers zijn gegrond op de stelling dat [appellante] de tussen partijen geldende CAO niet juist heeft toegepast.
26 november 2010 en 8 juli 2011 een aantal beslissingen gegeven met betrekking tot de uitleg van een aantal bepalingen in de tussen partijen geldende CAO en de CAO Avw. De kantonrechter heeft bij vonnis van 2 december 2011 een deskundige benoemd in verband met de hoogte van de aan de werknemers toe te wijzen vorderingen. De deskundige heeft op
15 augustus 2012 een rapport uitgebracht. De werknemers hebben aangegeven zich te kunnen verenigen met het rapport, [appellante] heeft te kennen geven niet akkoord te zijn met de rapportage. De kantonrechter heeft vervolgens partijen in de gelegenheid gesteld om te laten weten of zij het wenselijk zouden achten dat tussentijds hoger beroep tegen de gewezen vonnissen zou worden opengesteld. [appellante] heeft laten weten daarop prijs te stellen. De werknemers hebben zich niet uitgelaten. De kantonrechter heeft hierna in het tussenvonnis van 31 mei 2013 bepaald dat van dat vonnis en de eerdere in deze zaak gewezen tussenvonnissen hoger beroep kan worden ingesteld.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
8 juli 2011: al deze grieven zijn gericht tegen beslissingen van de kantonrechter met betrekking tot de uitleg van een aantal bepalingen in de tussen partijen geldende CAO. Grief IV is gericht tegen rechtsoverweging 3.16 tot en met 3.20 van het tussenvonnis van
19 februari 2010 en grief VI is gericht tegen rechtsoverweging 9.2 van het tussenvonnis van 26 november 2010: in deze rechtsoverwegingen heeft de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking van [appellante] verworpen. Grief V is gericht tegen rechtsoverweging 7 van het tussenvonnis van 26 november 2010, waarin de kantonrechter de door [appellante] overgelegde reisberichten bij de berekening van de vorderingen van de werknemers buiten beschouwing heeft gelaten en is uitgegaan van de door de werknemers overgelegde urenstaten. Grief IX is gericht tegen de door de kantonrechter in het tussenvonnis van
2 december 2011 benoemde deskundige (rechtsoverweging 2.3 (en het dictum)) en de vraagstelling aan de deskundige (rechtsoverweging 2.4 (en het dictum)). Grief X is gericht tegen rechtsoverweging 2.5 (en het dictum) van het tussenvonnis van 2 december 2011 waarin de kantonrechter [appellante] heeft belast met de betaling van het voorschot aan de deskundige.
Ook de kantonrechter is in het tussenvonnis van 19 februari 2010 van deze toetsingsmaatstaf uitgegaan. Dat de kantonrechter hierbij heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2002 is niet van belang. De door [appellante] in haar memorie van grieven aangehaalde (latere) jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dezelfde lijn als het door de kantonrechter vermelde arrest. Grief II faalt.
2010 - dat bij die uitleg geen acht zou mogen worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen of anders gezegd op het systeem van overwerk en continutoeslag dat in deze CAO is vastgelegd en dat naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd. In zoverre slaagt grief III.
buiten de diensttijd gewerkte urendie moeten worden vergoed tegen het tarief overwerk systeemvaart. Artikel 3.7 heeft betrekking op een betrekking op een vaste vergoeding die voortvloeit uit de (cursivering door het hof)
exploitatie van het vaartuigin de (semi-)continuvaart. Met betrekking tot de systeemtoeslag die betrekking heeft op een vergoeding voor in de diensttijd verricht overwerk verwijst het hof naar hetgeen hierna in de rechtsoverwegingen 5.18 en 5.19 is overwogen. Het voorgaande brengt mee dat grief VII faalt.
5-daagse werkweek-rooster in de semi-continuvaart het vaartuig ook (net als de bemanning in de systeemvaart) gedurende 18 uur in de vaart moet houden. In zoverre slaagt grief III, maar dit kan (op zichzelf) niet leiden tot vernietiging van het tussenvonnis van 19 februari 2010 omdat het hof de uitleg van de kantonrechter van artikel 3.2 van de CAO volgt, zij het op andere gronden.
7 gewerkte dagen hebben de werknemers per gewerkte dag recht op de in artikel 3.7 van de CAO vermelde vaste continutoeslag en de bij die regeling behorende loontabellen. Grief VIII slaagt.
26 november 2010 en 8 juli 2011 heeft beslist. Tegen deze benoeming staat op grond van de slotzin van artikel 194 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geen hogere voorziening open. Grief IX faalt.
- een bruto bedrag ter zake van de vaste semi-continutoeslag als bedoeld in artikel 3.7 van de CAO voor 7 gewerkte dagen,
-een bruto bedrag ter zake van de vergoeding voor overwerk als bedoeld in artikel 3.2 van de CAO voor de buiten de dagelijkse diensttijd van 12 uur gewerkte uren,
deze bedragen wel te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze bedragen verschuldigd zijn tot aan de dag der algehele voldoening.
5.32 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6.De beslissing
E.B. Knottnerus en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2015.