4.1Ten aanzien van de vraag of partijen volgens die maatstaf aan het bindend advies gebonden zijn, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“15. De Pachtkamer stelt voorop dat de twee overeenkomsten van 24 februari 1998 betrekking hebben op toen reeds gerealiseerde verbeteringen en nog aan te brengen verbeteringen.
In de overeenkomst van reeds gerealiseerde verbeteringen - die dus vóór februari 1998
zijn aangebracht - is de waarde van de verbeteringen in de overeenkomst geschat op
€ 1.588.230,00 (NLG 3.500.000,00). In de overeenkomst van de voorgenomen verbeteringen - die daarmee ná februari 1998 zijn gerealiseerd - zijn de kosten in de overeenkomst geschat op
€ 2.042.010,00 (NLG 4.500.000,00).
16. Voorts heeft de door de gemeente ingeschakelde (partij) deskundige [taxateur]
op 29 maart 2006 - en daarmee vlak voor de beëindiging van de pachtovereenkomst op
1 januari 2007 - het verpachte opgenomen, de door de pachter aangebrachte
voorzieningen nauwkeurig beschreven en de handelswaarde exclusief grond en hoeve
gewaardeerd op € 1.737.300,00.
17. De deskundigen komen naar het tijdstip van 1 januari 2007 tot een vergelijkbaar bedrag
als de (partij) deskundige [taxateur] , te weten € 1.725.000,00.
De deskundigen begroten de naar billijkheid te betalen vergoeding op basis van de
gebruikswaarde. De gebruikswaarde is de prijs waartoe redelijk handelende partijen op
de markt tot koop en verkoop van de kassen met inrichting besluiten.
De deskundigen hebben het gepachte op of omstreeks 8 juni 2008 bezichtigd. Zij hebben
een oordeel over de aard, omvang en staat van de verbeteringen naar de peildatum van 1
januari 2007 gevormd op basis van hetgeen zij waarnamen, hetgeen de gemeente
Amsterdam en mr. [curator] q.q. hebben aangevoerd en het eerdere taxatierapport
van [taxateur] . In dat kader heeft de gemeente Amsterdam een lange lijst met zaken
overgelegd van verbeteringen/zaken die ten tijde van de oplevering niet aanwezig
zouden zijn geweest en volgens de gemeente Amsterdam bij de waardering buiten
beschouwing moeten worden gelaten.
De deskundigen oordelen dat de glasopstanden in technisch en bedrijfseconomisch
opzicht verouderd zijn en als zodanig ook niet meer gebouwd worden. De aanwezige
bouw kan niet meer exact worden vervangen, zodat de vervangingswaarde daarvan ook
niet kan worden bepaald. De deskundigen hebben vervolgens - uitgaande van de
bestaande vorm, bouwwijze en uitrusting van de kassen - gekeken naar kassen die thans
kunnen worden gebouwd en wat van die kassen de vervangingswaarde is. Vervolgens
wordt een percentage van de vervangingswaarde genomen, waarbij onder meer rekening
wordt gehouden met de afschrijvingsperiode, om tot de gebruikswaarde van de kassen
op het verpachte te komen.
18. De Pachtkamer is van oordeel dat deze berekeningsmethodiek binnen de ruime grenzen
van artikel 31 lid 1 Pachtwet valt. Bij gebreke van een opleveringsrapport bij het einde
van de pachtovereenkomst stond het de deskundigen in de gegeven omstandigheden vrij
op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd, de deskundigen zelf hebben
waargenomen en hun kennis en ervaring een inschatting te maken van de verbeteringen
die op 1 januari 2007 ten tijde van de oplevering aanwezig waren. Voor wat betreft de
daadwerkelijk gepleegde verbeteringen mochten de deskundigen een belangrijk gewicht
toekennen aan de beschrijvingen van de (partij) taxateur [taxateur] die het verpachte
betrekkelijk kort voor de oplevering had bezichtigd. De (partij) taxateur trof volgens zijn
rapport onder andere goed onderhouden glasopstanden, installaties en voorzieningen
aan. Onder deze omstandigheden bestond geen noodzaak de waardering van
(waargenomen) verbeteringen afhankelijk te stellen van facturen en betalingsbewijzen.
Het stond de deskundigen ook vrij de voor februari 1998 gepleegde verbeteringen in hun
waardering te betrekken, omdat één van de twee overeenkomsten juist betrekking had op
die reeds gerealiseerde verbeteringen.
19. Op zichzelf merkt de gemeente Amsterdam terecht op dat de deskundigen in hun
bindend advies geen aandacht besteden aan de vraag of gelet op artikel 31 lid 2 Pachtwet
de vergoeding op een lager bedrag moet worden gesteld.
De Pachtkamer is allereerst van oordeel dat in artikel 3 van beide overeenkomsten
partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de vergoeding wordt bepaald op grond
van artikel 31 lid 1 Pachtwet. De gemeente Amsterdam heeft geen concrete feiten en
omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen bij het totstandkomen
van de door de Grondkamer goedgekeurde overeenkomsten van 24 februari 1998 tevens
hebben beoogd de vergoeding op een niet hoger bedrag vast te stellen dan uit artikel 31
lid 2 Pachtwet voortvloeit.
Voor zover partijen al zouden hebben beoogd dat ook artikel 31 lid 2 Pachtwet van
toepassing is, is het aan de gemeente Amsterdam concrete feiten en omstandigheden te
stellen waaruit kan worden afgeleid dat de verschuldigde vergoeding lager is dan het
bedrag berekend op grond van artikel 31 lid 1 Pachtwet. Die concrete feiten en
omstandigheden heeft de gemeente Amsterdam niet gesteld. Ook in het taxatierapport
van de door de gemeente Amsterdam ingeschakelde deskundige [taxateur] wordt op
dat aspect niet ingegaan.”