In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende, geboren in 1940, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag die hem was opgelegd, waarbij ook heffingsrente in rekening was gebracht. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Belanghebbende stelt dat hij negatief inkomen mag aftrekken in zijn aangifte, omdat zijn partner een prepensioenuitkering ontvangt. Dit heeft geleid tot een daling van zijn netto inkomen, wat hij als negatief inkomen wil opvoeren. Het Hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen, waaronder het advies dat belanghebbende heeft ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en een derde partij. Het Hof oordeelt dat er geen recht bestaat op een aanvullende aftrek als negatief inkomen van de prepensioenuitkering van de partner. De conclusie is dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem gevraagde aftrek en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is ook ongegrond met betrekking tot de heffingsrente, omdat belanghebbende geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd.