ECLI:NL:GHARL:2015:5314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
200.169.599-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake contact- en gebiedsverbod met belangenafweging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel. De voorzieningenrechter had [appellant] bevolen om de boerderij in [woonplaats 1] te verlaten en had een contact- en gebiedsverbod opgelegd. [appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend, waarbij hij onder andere betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerden]. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [geïntimeerden] voldoende spoedeisend zijn, gezien de aard van de vorderingen en de omstandigheden van het geval. Het hof bevestigt dat er een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van [appellant] jegens [geïntimeerden]. De belangenafweging leidt tot de conclusie dat het contact- en gebiedsverbod gerechtvaardigd is, hoewel het hof het contactverbod in tijdsduur beperkt tot een jaar. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het contactverbod niet beperkt was, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.169.599/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/169924 / KG ZA 15-117)
arrest in (spoed)kort geding van de eerste kamer van 14 juli 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. M.A. Knobben, kantoorhoudend te Deventer,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats 1], doch elders verblijvende,
hierna:
[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[geïntimeerde 2],

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats 2],
hierna:
[geïntimeerde 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. T.H.I.M. Pierik, kantoorhoudend te Zwolle,

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 17 april 2015 alsmede in het aanvullend vonnis van 22 mei 2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle (de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 mei 2015, met grieven en producties,
- de memorie van antwoord met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
dat het Gerechtshof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
primair:
geïntimeerden alsnog in hun vordering niet-ontvankelijk verklaart, dan wel deze vorderingen afwijst;
subsidiair:
bepaalt dat de omvang van het gebiedsverbod met betrekking tot de boerderij met woongedeelte en bijbehorende percelen te [woonplaats 1] aan [adres 1] wordt beperkt en uitsluitend geldt voor de dinsdag, donderdag, zaterdag en zondag, waarbij appellant uiterlijk binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen arrest de boerderij in [woonplaats 1] aan [adres 1] dient te verlaten;
de duur van het gebieds- en contactverbod beperkt tot zes maanden na het in deze te wijzen arrest;
meer subsidiair:
een in goede justitie andere te bepalen voorziening treft;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
de kosten van beide procedures te compenseren."
2.4
[geïntimeerden] voeren verweer en concluderen [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep c.q. grieven in alle onderdelen af te wijzen en het kort geding vonnis waarvan beroep te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van dit beroep.

3.De feiten

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2
[geïntimeerde 1] en [appellant] zijn op [trouwdatum] te [plaats] met elkaar in gemeenschap van goederen getrouwd. Uit dit huwelijk is [geïntimeerde 2] geboren.
3.3
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn op [trouwdatum 2] getrouwd. Uit dit huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] geboren.
3.4
[geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [appellant] vormen een maatschap en hebben een landbouwbedrijf met circa 50 hectare agrarische grond. Het bedrijf bestaat uit twee boerderijen, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats 1] en [adres 2] te [woonplaats 2], beide bestaande uit een woongedeelte, stallen en percelen agrarische grond. De maatschap heeft tevens percelen agrarische grond in [woonplaats 3].
3.5
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] wonen met hun kinderen op de boerderij in [woonplaats 2].
3.6
[geïntimeerde 1] en [appellant] waren woonachtig op de boerderij in [woonplaats 1]. [geïntimeerde 1] is medio augustus 2014 bij [appellant] weggegaan en verblijft momenteel elders. [geïntimeerde 1] is voornemens een verzoek tot echtscheiding in te dienen.
3.7
[appellant] heeft na augustus 2014 veelvuldig geprobeerd contact op te nemen met [geïntimeerde 1], waarbij de situatie een aantal keren is geëscaleerd. [appellant] is op 19 maart 2015 door de politierechter veroordeeld voor door hem op 24 november 2014 op de boerderij in [woonplaats 2] aangerichte vernielingen. [appellant] moet voorts nog voor de politierechter verschijnen vanwege een incident op 20 januari 2015, waarbij hij [geïntimeerde 1] zou hebben klemgereden met zijn auto en haar hardhandig zou hebben vastgepakt.
De officier van justitie heeft [appellant] naar aanleiding van het incident van 20 januari 2015 een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering opgelegd, daartoe strekkend dat [appellant] gedurende een periode van 90 dagen de boerderij in [woonplaats 2] niet mag betreden en/of zich niet in de nabijheid van die boerderij mag ophouden, tenzij de strafzaak binnen deze termijn onherroepelijk wordt afgedaan. [appellant] heeft dit verbod op 6 februari 2015 en op 24 maart 2015 overtreden.
3.8
In april 2014 hebben [appellant] en [geïntimeerde 1] de woning gelegen aan [adres 3] in [woonplaats 4] gekocht. Deze woning was aangekocht met de bedoeling dat [appellant] en [geïntimeerde 1] daar hun ‘oude dag’ zouden doorbrengen.

4.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de voorzieningenrechter

4.1
[geïntimeerden] hebben in kort geding, kort gezegd, op straffe van verbeurte van dwangsommen gevorderd dat [appellant] de boerderij in [woonplaats 1] verlaat en dat aan [appellant] een gebiedsverbod wordt opgelegd met betrekking tot beide boerderijen en een contactverbod met [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [kind 1].
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd.
4.3
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep - samengevat weergegeven - [appellant] bevolen om uiterlijk 8 mei 2015 de boerderij te [woonplaats 1] te verlaten met al zijn privégoederen, onder afgifte van alle sleutels aan de advocaat van [geïntimeerden] Voorts heeft de voorzieningenrechter [appellant] verboden om gedurende een jaar de boerderijen te [woonplaats 1] en [woonplaats 2] te betreden dan wel zich in de nabijheid van die boerderijen op te houden. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter [appellant] verboden om rechtstreeks persoonlijk en/of telefonisch contact op te nemen met [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. Daarbij is [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat hij niet aan de hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.
In het aanvullend vonnis van 22 mei 2015, dat is aan te merken als een herstelvonnis als bedoeld in artikel 31 Rv, heeft de voorzieningenrechter het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[appellant] is van de beslissing van de voorzieningenrechter in (spoed)appel gekomen en heeft daarbij zeven grieven geformuleerd.
5.2
Met
grief 1bestrijdt [appellant] de aanwezigheid van een spoedeisend belang van
[geïntimeerden] bij de gevraagde voorzieningen.
5.3
De grief treft geen doel. Het hof overweegt daartoe dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is, hetgeen het hof zo nodig ambtshalve dient vast te stellen (ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
[geïntimeerden] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] onrechtmatig jegens hen handelt door hen stelselmatig last te vallen, waardoor zij voor hun veiligheid vrezen. Daarnaast moet het landbouwbedrijf, zo hebben zij gesteld, worden geëxploiteerd en moeten de agrarische percelen worden bewerkt, zodat er inkomen kan worden gegenereerd. Het hof is van oordeel dat reeds de aard van de vorderingen van [geïntimeerden] op zich spoedeisendheid met zich brengt.
5.4
De overige grieven houden in dat de voorzieningenrechter ten onrechte het contact- en gebiedsverbod met dwangsommen heeft toegewezen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.5
Het hof stelt, evenals de voorzieningenrechter, voorop dat een gebiedsverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen en dat voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo’n inbreuk rechtvaardigen. Ook voor een contactverbod dient een zwaarwichtige reden aannemelijk te zijn. Voor toewijzing van het gevorderde gebieds- en contactverbod dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van [appellant] jegens [geïntimeerden] De vraag of in dat geval een gebieds- en contactverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
5.6
Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerden] gestelde ernstige en frequente overlast voldoende aannemelijk is geworden, mede gelet op de door [geïntimeerden] in eerste aanleg ter onderbouwing van hun vorderingen overgelegde processen-verbaal en mutatierapporten van de politie. Daarnaast is gebleken dat [appellant] op 24 november 2014 door de politierechter is veroordeeld, dat hij ter zake van een incident van 20 januari 2015 nog voor de politierechter moet verschijnen en dat hij de gedragsaanwijzing van de officier van justitie, inhoudende een gebiedsverbod voor de duur van 90 dagen, tweemaal heeft overtreden. Het hof neemt tevens in aanmerking dat [appellant] blijkens de toelichting op grief 2 erkent dat de situatie een aantal keren is geëscaleerd toen hij contact probeerde te zoeken met [geïntimeerden] Bovendien is gebleken dat er voldoende pogingen zijn ondernomen om met behulp van hulpverlening en politie de overlast te beëindigen, maar dat het niet lukt om constructieve afspraken met [appellant] te maken over de ontstane situatie. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een concrete dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van [appellant] in de richting van [geïntimeerden]
Al deze omstandigheden in aanmerking nemende, kan een belangenafweging naar ’s hofs oordeel voorshands redelijkerwijs niet tot een andere uitkomst leiden dan dat het belang van [appellant] om zich vrijelijk te bewegen moet wijken voor het belang van [geïntimeerden] om (in ieder geval in hun woonomgeving) gedurende langere tijd niet met [appellant] te worden geconfronteerd. Een inbreuk op de vrijheden van [appellant] in de zin van een gebieds- en contactverbod is dan ook gerechtvaardigd.
5.7
Uit het gebiedsverbod met betrekking tot de boerderij in [woonplaats 1] vloeit voort dat [appellant]
moet verhuizen. Het hof overweegt dat dit een zwaarwegend belang aan de zijde van [appellant] is. Het hof betrekt evenwel in de belangenafweging de omstandigheden dat [appellant] al in 2014 een woning in [woonplaats 4] had gekocht met het doel om daar te gaan wonen en dat hij al voorbereidingen voor een verhuizing had getroffen door meubels te bestellen. Gezien het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het belang aan de zijde van [appellant] niet zo zwaarwegend is, dat de belangen van [geïntimeerden] daarvoor moeten wijken.
5.8
Het hof overweegt voorts het volgende. [appellant] heeft aangevoerd dat het gebiedsverbod met betrekking tot de boerderij in [woonplaats 1] (gedeeltelijk) moet worden opgeheven, aangezien er momenteel niemand woonachtig is op deze boerderij. Het hof ziet in deze omstandigheid geen aanleiding om het door de voorzieningenrechter opgelegde gebiedsverbod te wijzigen, nu uit de stukken voldoende blijkt dat het zwaartepunt van het boerenbedrijf van partijen gelegen is in [woonplaats 1]. Onweersproken is immers dat op de boerderij in [woonplaats 1] (het grootste deel van) de tractoren en machines staat. Daarnaast acht het hof aannemelijk dat de werkzaamheden binnen het boerenbedrijf niet langer door [appellant] maar door zijn kleinzoon [kind 1] worden uitgevoerd. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat een boerenbedrijf dagelijkse werkzaamheden behelst, zeker als - zoals door [geïntimeerden] gesteld - er weer melkvee komt, is het hof voorshands van oordeel dat er geen ruimte is om het gebiedsverbod gedeeltelijk op te heffen.
5.9
De stelling van [appellant] dat hij door het gebiedsverbod met betrekking tot de boerderij in [woonplaats 1] wordt belemmerd in zijn sociale leven, omdat hij enkele buren niet langer kan bezoeken, ontbeert een deugdelijke onderbouwing.
5.1
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat de voorzieningenrechter bij de belangenafweging er ten onrechte vanuit is gegaan dat het landbouwbedrijf nagenoeg stillag, onvoldoende heeft onderbouwd.
5.11
Het hof gaat voorbij aan de stelling van [appellant] dat hij door het contactverbod in zijn belangen kan worden belemmerd, omdat er geen rechtstreeks overleg mogelijk is over de maatschap. Deze klacht kan geen doel treffen omdat het verbod - zoals [geïntimeerden] terecht aanvoeren - niet in de weg staat aan confraternele correspondentie en contact tussen de advocaten van partijen of de mogelijkheid van [appellant] zich rechtstreeks tot de advocaat van [geïntimeerden] te wenden.
5.12
Gelet op de ernst van de gedragingen van [appellant] en het gegeven dat [appellant], ondanks de door officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing en de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden, volhardt in zijn toenaderingspogingen, acht het hof de door de voorzieningenrechter aan de verboden verbonden dwangsommen passend. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding de dwangsommen te matigen.
5.13
De grieven falen in zoverre. Het hof overweegt dat het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod - dat niet in tijdsduur beperkt is - te ingrijpend is. Het hof zal het contactverbod daarom in verband met de eisen van proportionaliteit in tijdsduur beperken tot een periode van een jaar.
5.14
Het hof gaat aan het bewijsaanbod van [appellant] voorbij, nu de aard van de procedure in kort geding zich verzet tegen het horen van getuigen.
5.15
Nu het een geschil in de familierechtelijke sfeer betreft ziet het hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 17 april 2015 voor zover daarbij de duur van het gevorderde contactverbod niet beperkt is;
en opnieuw rechtdoende:
- beperkt het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod tot een jaar, ingaande op 9 mei 2015 en derhalve eindigende op 8 mei 2016;
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. G. Jonkman en mr. N.A. Baarsma en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 juli 2015 in bijzijn van de griffier.