Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
[geïntimeerden],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De verdere beoordeling
"
In 2004 of 2005 ben ik in loondienst gekomen bij [werkgever] B.V., een incassobedrijf dat ook juridisch advies gaf. Ik was daar eerst medewerker en werd er later directeur.
Ten aanzien van eerstgenoemde nota heeft [appellant] zelf verklaard dat hij deze aandelen in privé heeft gekocht en de nota betreffende de aandelenoverdracht niet betwist. Het door [geïntimeerden] ten aanzien van deze nota te leveren bewijs is dan ook geleverd en de vordering van [geïntimeerden] betreffende deze nota is toewijsbaar.
De grieven 1 en 2, die zich keren tegen het oordeel van de kantonrechter betreffende het bewijs slagen dan ook.
de grieven 3 en 4.
grief 5de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten in hoger beroep weersproken. Volgens hem hebben [geïntimeerden] niet onderbouwd dat zij kosten hebben gemaakt die niet onder het bereik van een eventuele proceskostenveroordeling vallen. Dit verweer slaagt gedeeltelijk. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde stukken en ingenomen stellingen volgt dat drie brieven zijn verstuurd. Twee van deze brieven hebben het karakter van een standaard aanmaning. Dat geldt niet voor de brief van 7 november 2011. Het hof acht, rekening houdend met de toewijsbare hoofdsom, een vergoeding van € 100,- aan buitengerechtelijke kosten passend. De grief slaagt dan ook gedeeltelijk. Het hof tekent daarbij aan dat op de vordering van [geïntimeerden] artikel 6:96 lid 5 BW en het daarop gebaseerde Besluit van 27 maart 2012 niet van toepassing zijn.