ECLI:NL:GHARL:2015:526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
200.126.649-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opdrachten aan notaris met betrekking tot aandelenoverdracht en herstructurering van vennootschappen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015, gaat het om een geschil tussen een appellant en meerdere geïntimeerden over opdrachten aan een notaris. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft in hoger beroep de vordering van de geïntimeerden betwist. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellant alle opdrachten in privé heeft verstrekt aan de notaris, wat door het hof niet bewezen werd geacht. De geïntimeerden, die in eerste aanleg eisers waren, vorderden een bedrag van € 2.717,73 van de appellant, dat zij claimden op basis van werkzaamheden die zij in opdracht van de appellant zouden hebben verricht.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in eerste aanleg de geïntimeerden had opgedragen bewijs te leveren van hun stelling dat zij in opdracht van de appellant als feitelijk opdrachtgever werkzaamheden hebben verricht. Na het horen van getuigen, waaronder de notaris en een accountant, oordeelde de kantonrechter dat de geïntimeerden in hun bewijs geslaagd waren en wees de vorderingen toe. In hoger beroep heeft de appellant echter betwist dat hij in privé heeft gehandeld en heeft hij verklaard dat hij enkel als bestuurder van een vennootschap handelde.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de appellant de aandelen in privé had gekocht, maar dat de opdrachten voor de oprichting van nieuwe vennootschappen niet door hem in privé waren gegeven. De vordering van de geïntimeerden werd daarom slechts gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 796,15, met wettelijke rente. Het hof compenseerde de proceskosten, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk waren gesteld. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en herbeoordeelde de vordering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.649/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 337808\ CV EXPL 12-511)
arrest van de eerste kamer van 27 januari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.J.A. van Es, kantoorhoudend te Meppel,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],

gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna:
[geïntimeerde 2],

3. [geïntimeerde 3],

gevestigd te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerden],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
niet verschenen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 november 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 8 januari 2015 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna heeft [appellant] arrest gevraagd op het door hem ten behoeve van genoemd tussenarrest gefourneerde procesdossier, aangevuld met genoemd proces-verbaal.
2.
De verdere beoordeling
2.1
In eerste aanleg heeft de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 18 juli 2012 [geïntimeerden] opgedragen te bewijzen feiten en omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat zij in opdracht van [appellant] als feitelijk opdrachtgever werkzaamheden heeft verricht en dat zij op grond daarvan € 2.717,73 opeisbaar van [appellant] te vorderen heeft gekregen. Nadat notaris [notaris] en accountant [accountant] als getuigen waren gehoord, heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat [geïntimeerden] het bewijs hadden geleverd en heeft hij de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen.
2.2
Het hof heeft [appellant] in genoemd tussenarrest in de gelegenheid gesteld zichzelf als getuige te doen horen. [appellant] heeft toen het volgende verklaard:
"
In 2004 of 2005 ben ik in loondienst gekomen bij [werkgever] B.V., een incassobedrijf dat ook juridisch advies gaf. Ik was daar eerst medewerker en werd er later directeur.
De aandelen in [werkgever] B.V. werden gehouden door mevrouw [X].
Op 12 oktober 2010 is de vennootschap op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard.
Alfa accountants heeft [geïntimeerde 3] de opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de overdracht van de aandelen in [werkgever] B.V. en ten behoeve van de herstructurering van de onderneming. Het was de bedoeling dat ik de aandelen zou overnemen van [X]. [werkgever] B.V. had verschillende handelsnamen. Er zou een holding worden opgericht en onder deze holding zouden dochters komen te hangen, elk met een van de al gebruikte handelsnamen. Er zouden in totaal drie dochtervennootschappen komen, te weten [werkgever] B.V., [Y] B.V. en [Z] B.V. De naam van de holding zou [Holding] B.V. worden. Ik zou de aandelen in de holding houden en de holding zou de aandelen in genoemde dochters houden.
U houdt mij een e-mailbericht van de accountant van 13 juli 2010 aan mr. [notaris] van [geïntimeerde 3] voor en geeft aan dat in dat e-mailbericht melding wordt gemaakt van een statutenwijziging van [werkgever] B.V., in die zin dan de naam van [werkgever] B.V. in [Holding] wordt gewijzigd alsmede van het oprichten van twee dochters, [Y] B.V. en [Z] B.V. U geeft ook aan dat in dit e-mailbericht niets wordt gemeld over de overdracht van aandelen. U vraagt mij hoe zich dat verhoudt tot wat ik zo-even heb verklaard. Ik antwoord dat wat ik zo-even heb verklaard de uiteindelijke bedoeling was.
Wat in het e-mailbericht van de accountant is vermeld, is later dus nog wat uitgebreid. Ik wijs u er bovendien op dat in een e-mailbericht van de accountant aan [notaris] van
30 juli 2010 wordt gevraagd om de aandelentransactie tussen mij en mevrouw [X] spoedig te realiseren. In dat e-mailbericht komt u die door mij beschreven transactie dan ook tegen.
Op 25 augustus 2010 ben ik bij de heer [notaris] op kantoor geweest. Het staat mij bij dat wij voor die tijd al telefonisch contact hadden gehad over wat uiteindelijk de bedoeling was. [notaris] heeft stukken opgesteld en die zijn door mij toen ondertekend. U houdt mij een aantal aanvragen voor de oprichting van de rechtspersoon voor en zegt mij dat die aanvragen als productie 2 bij de inleidende dagvaarding zijn gevoegd. Ik herken de handtekening op de laatste bladzijde van die aanvragen als mijn handtekening. U zegt dat op de aanvraag betreffende [Holding] ik word vermeld als oprichter en/ of aandeelhouder en / of bestuurder. Dat is niet correct. Op 25 augustus 2010 was ik alleen nog maar bestuurder in loondienst van [werkgever] B.V. Ik was wel tekeningsbevoegd en heb in dat kader de aanvragen getekend. Pas op 30 augustus 2010 werd ik door de levering van de aandelen op die datum aandeelhouder in [werkgever] B.V.
De plannen betreffende de herstructurering zijn niet gerealiseerd. Er ontstonden financiële problemen in [werkgever] B.V. omdat de bank vanaf half augustus tot begin oktober 2010 voor onderzoek naar onverklaarbare aantallen mutaties het betalingsverkeer had stilgelegd. Ik was daardoor in oktober gedwongen namens [werkgever] B.V. het faillissement aan te vragen. Ik heb geen concept-akten van oprichting betreffende [Holding], [Y] B.V. of [Z] B.V. ontvangen en ook geen akte betreffende de statutenwijziging van [werkgever] B.V. Van de beoogde transacties is alleen de aandelenoverdracht gerealiseerd. Wel zijn in het handelsregister de namen [Holding], [Y] en [Z] geregistreerd. Dat heb ik volgens mij in augustus 2010 gedaan.
U houdt mij voor dat notaris [notaris] als getuige heeft verklaard dat ik er op
25 augustus 2010 geen enkel misverstand over heb laten bestaan dat ik de zaken in privé wilde regelen en daarover in contact stond met accountant [accountant]. Dat is niet juist.
Ik was niet bevoegd om in privé te handelen. Ik was toen slechts bestuurder in loondienst van [werkgever] B.V. en had in die hoedanigheid contact met de notaris en met [accountant]. In reactie op verdere vragen van u op dit punt antwoord ik dat ik de aandelen in [werkgever] B.V. natuurlijk wel als privépersoon heb gekocht, maar voor wat betreft de oprichting van de andere B.V. ’s heb ik uitdrukkelijk namens [werkgever] B.V. gehandeld. Ik teken daarbij aan dat toen ik contact had met [notaris] op 25 augustus 2010 ik nog geen aandeelhouder was van [werkgever] B.V.
Vóór het faillissement van [werkgever] B.V. heeft [geïntimeerde 3] een nota aan [werkgever] B.V. gestuurd betreffende de aandelenoverdracht. Na het faillissement werd deze nota omgezet naar mij in privé en ontving ik ook enkele nota’s betreffende de werkzaamheden voor de herstructurering. Die nota’s op mijn naam zijn pas op 18 maart 2011 naar mij gestuurd. Overigens wordt de nota betreffende de aandelenoverdracht door mij ook niet betwist. Ik heb die nota nog niet betaald."
2.3
Naar het oordeel van het hof dient onderscheid te worden gemaakt tussen de nota van [geïntimeerde 3] betreffende de overdracht van de aandelen in [werkgever] B.V. en de andere nota's.
Ten aanzien van eerstgenoemde nota heeft [appellant] zelf verklaard dat hij deze aandelen in privé heeft gekocht en de nota betreffende de aandelenoverdracht niet betwist. Het door [geïntimeerden] ten aanzien van deze nota te leveren bewijs is dan ook geleverd en de vordering van [geïntimeerden] betreffende deze nota is toewijsbaar.
2.4
Voor de andere nota's (en de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden) ligt dat anders. De opdracht om deze werkzaamheden - betreffende het oprichten van enkele nieuwe vennootschappen - te verrichten is in eerste instantie door de accountant aan de notaris gegeven op een moment dat [appellant] nog geen aandeelhouder van [werkgever] B.V. was, maar (alleen) bestuurder. De formulieren ten behoeve van de oprichting van de vennootschappen zijn ook ingevuld door [notaris] op een moment dat [appellant] nog geen aandeelhouder was van [werkgever] B.V. Deze omstandigheden wijzen er niet op dat [appellant] in privé opdracht heeft gegeven tot het verrichten van deze werkzaamheden. Accountant
[accountant] heeft ook verklaard er niet van op de hoogte te zijn dat [appellant] zelf opdracht heeft gegeven de vennootschappen op te richten. De daartoe strekkende verklaring van [notaris] wordt dan ook weersproken door de verklaring van [appellant] en wordt niet ondersteund door de verklaring van [accountant].
2.5
[appellant] heeft als getuige uitdrukkelijk weersproken dat hij er, zoals [notaris] heeft verklaard, geen misverstand over heeft laten bestaan een en ander als privépersoon te willen regelen. De verklaring van [notaris] op dit punt vindt geen steun in schriftelijk bewijs, zoals een opdrachtbevestiging. Gesteld noch gebleken is dat een opdrachtbevestiging is gemaakt. Nu ook geen ontwerp akten betreffende de oprichting van de verschillende besloten vennootschappen in het geding zijn gebracht - volgens [appellant] heeft hij nimmer dergelijke akten ontvangen - kan ook daarin geen steun worden gevonden voor de verklaring van [notaris] dat [appellant] in privé heeft gehandeld.
2.6
[geïntimeerden] zijn, gezien het vorenstaande, niet in het bewijs geslaagd voor wat betreft de nota's betreffende de oprichting van de verschillende besloten vennootschappen.
De grieven 1 en 2, die zich keren tegen het oordeel van de kantonrechter betreffende het bewijs slagen dan ook.
2.7
Nu de grieven tegen de waardering van het bewijs slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel na te gaan of [geïntimeerden] terecht met het bewijs is belast. het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Nu [geïntimeerden] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] opdracht heeft gegeven tot de verrichte werkzaamheden en [appellant] deze stelling gemotiveerd heeft betwist, rust op [geïntimeerden] de bewijslast betreffende de feiten en omstandigheden waarop deze stelling is gebaseerd.
2.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de vordering van [geïntimeerden] slechts toewijsbaar is voor wat betreft de overdracht van de aandelen in [werkgever] B.V., derhalve tot een bedrag van € 696,15 in hoofdsom. Over dit bedrag is, naar niet is weersproken, wettelijke rente verschuldigd vanaf 16 januari 2012.
2.9
Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang meer bij bespreking van
de grieven 3 en 4.
2.1
[appellant] heeft met
grief 5de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten in hoger beroep weersproken. Volgens hem hebben [geïntimeerden] niet onderbouwd dat zij kosten hebben gemaakt die niet onder het bereik van een eventuele proceskostenveroordeling vallen. Dit verweer slaagt gedeeltelijk. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde stukken en ingenomen stellingen volgt dat drie brieven zijn verstuurd. Twee van deze brieven hebben het karakter van een standaard aanmaning. Dat geldt niet voor de brief van 7 november 2011. Het hof acht, rekening houdend met de toewijsbare hoofdsom, een vergoeding van € 100,- aan buitengerechtelijke kosten passend. De grief slaagt dan ook gedeeltelijk. Het hof tekent daarbij aan dat op de vordering van [geïntimeerden] artikel 6:96 lid 5 BW en het daarop gebaseerde Besluit van 27 maart 2012 niet van toepassing zijn.
2.11
De slotsom is dat het eindvonnis niet in stand kan blijven. Het hof zal het vonnis vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerden] toewijzen tot een bedrag van € 796,15 met wettelijke rente. Tegen het tussenvonnis zijn geen grieven ontwikkeld, zodat het appel tegen dat vonnis ongegrond is.
2.12
Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.

3.De beslissingHet gerechtshof:verklaart het appel tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 18 juli 2012 ongegrond;vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van 6 februari 2013, en in zoverre opnieuw rechtdoende:veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 796,15, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 696,15 vanaf 16 januari 2012 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, in dier voege dat partijen ieder de eigen kosten dragen;wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. L. Groefsema en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 januari 2015.