In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2008 werd opgelegd. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak draait om de afwaardering van een vordering die belanghebbende had op [D] B.V. naar aanleiding van een grondtransactie. Belanghebbende had een lening van € 350.000 verstrekt aan [D] B.V., maar door het faillissement van [D] B.V. en de waardevermindering van de onderliggende grond, heeft belanghebbende de vordering afgewaardeerd naar € 58.333. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze afwaardering niet geaccepteerd, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 31 maart 2015 in Arnhem werd de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de overeenkomst van 6 mei 2008, waarin de participatie in de grondtransactie werd vastgelegd, voldoende rechtskracht had om de afwaardering te rechtvaardigen. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de overeenkomst een schijnhandeling was. Het hof oordeelde dat de overeenkomst voldoende bepaalbaar was en dat de resultaten van het project [E] aan belanghebbende toekwamen. Het hof verwierp het standpunt van de inspecteur dat er geen economische eigendomsoverdracht had plaatsgevonden en concludeerde dat de afwaardering van de vordering door de inspecteur ten onrechte was gecorrigeerd.
Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de inspecteur, verminderde de aanslag tot nihil en stelde het verlies voor het jaar 2008 vast op € 222.481. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest het griffierecht vergoeden.