ECLI:NL:GHARL:2015:507

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
21-007591-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gevangenneming in het kader van voorlopige hechtenis en TBS-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2015 uitspraak gedaan over een vordering tot gevangenneming van een verdachte die in voorlopige hechtenis verbleef. De verdachte was eerder door de rechtbank veroordeeld tot de maatregel van TBS met dwangverpleging, waarbij het risico op herhaling van geweldsdelicten een belangrijke rol speelde. De advocaat-generaal had een vordering ingediend op basis van artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de termijn voor de voorlopige hechtenis was verstreken zonder tijdige verlenging door het openbaar ministerie. Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van de verdachte door het verzuim van het openbaar ministerie ernstig zijn geschaad, maar heeft geoordeeld dat het maatschappelijke belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt. Het hof heeft daarom de gevangenneming van de verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen, waarbij het hof zich baseerde op de artikelen 66a, 67, 67a en 75 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren.

Uitspraak

Parketnummer hoger beroep: 21-007591-14
Parketnummer eerste aanleg: 19-810474-11
26 januari 2015

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

LOCATIE LEEUWARDEN

Voorlopige hechtenis

Het hof heeft gezien de schriftelijke vordering van de advocaat-generaal ex artikel 66a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, strekkende tot gevangenneming van:

[verdachte],

geboren op [1975] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het P.P.C. Zwolle te Zwolle.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsman
mr. D. Uygul, advocaat te Leeuwarden

Overwegingen

Het hof stelt vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte - met inachtneming van het bepaalde in artikel 75, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - van kracht was tot en met 11 december 2014.
Van de zijde van het openbaar ministerie mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van beslissingen die van belang zijn voor de voorlopige hechtenis, zoals arresten van de Hoge Raad met betrekking tot verdachten die in voorlopige hechtenis verblijven. Het ligt immers op de weg van het openbaar ministerie, dat belast is met de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, om de termijnen van de voorlopige hechtenis te bewaken. In geval van verzuim om tijdig de vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis in te dienen, bestaat op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef Sv - voor zover hier van belang - voor de advocaat-generaal de mogelijkheid ten spoedigste de gevangenneming van de nog niet in vrijheid gestelde verdachte te vorderen. Blijkens de wetsgeschiedenis begint de in artikel 66a, eerste lid, Sv met de woorden "ten spoedigste" aangeduide termijn te lopen op het moment dat de advocaat-generaal het termijnverloop bemerkt.
In raadkamer van het hof heeft de advocaat-generaal aangegeven dat op 23 januari 2015 het verzuim tijdig de vordering tot verlenging in te dienen is bemerkt, waarna de advocaat-generaal dezelfde dag de gevangenneming van verdachte heeft gevorderd.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de gevangenneming ten spoedigste is gevorderd en dat het openbaar ministerie in de vordering kan worden ontvangen.
Het hof overweegt dat de verdenkingen, bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn.
Voor de beoordeling of de vordering tot gevangenneming dient te worden toegewezen, is van belang dat een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds de ernst van de schending van de belangen van verdachte, daaruit bestaande dat verdachte, in verband met het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig de vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis in te dienen, onrechtmatig in detentie heeft verbleven en de rechtmatigheid van de detentie niet ter beoordeling van de rechter is voorgelegd en anderzijds het maatschappelijke belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Hoewel moet worden vastgesteld dat de belangen van verdachte, door vorenbedoeld verzuim van het openbaar ministerie, in ernstige mate - want gedurende langere tijd - zijn geschaad, dient naar het oordeel van het hof voornoemd belang van de samenleving in de onderhavige situatie te prevaleren. Hierbij acht het hof doorslaggevend dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank is veroordeeld tot de maatregel van TBS met dwangverpleging is opgelegd. Bij de oplegging van die maatregel heeft nadrukkelijk het relatief hoge risico op herhaling van geweldsdelicten een rol gespeeld.
Gelet op het voorgaande zal het hof de gevangenneming van verdachte bevelen en wel voor de duur van 90 dagen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 66a, 67, 67a en 75 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

Het gerechtshof,
beveelt de gevangenneming van verdachte voor de duur van 90 dagen.
Aldus gewezen op 26 januari 2015 door mr. H.J. de Ruijter als voorzitter,
mrs. W.M. van Schuijlenburg en H.M. Poelman, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kuiper als griffier, en ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier voornoemd.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Leeuwarden,
de advocaat-generaal,