ECLI:NL:GHARL:2015:4961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
21-003203-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Overijssel en vrijspraak verdachte in verkeerszaak met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een vrouw, was betrokken bij een verkeersongeval op 11 juli 2012 te Saasveld, waarbij twee motorrijders, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], betrokken waren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewijsbeslissing kwam. De verdachte was beschuldigd van roekeloos rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat leidde tot een dodelijk ongeval en zwaar lichamelijk letsel bij de andere verkeersdeelnemers.

Tijdens de zittingen op 23 februari en 22 juni 2015 heeft het hof de zaak onderzocht. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte zich onvoorzichtig had gedragen door fietsers in te halen voor een onoverzichtelijke bocht, wat resulteerde in een aanrijding met de motorrijders. De verdediging betoogde echter dat de verdachte de situatie goed had ingeschat en dat de motorrijders mogelijk met een te hoge snelheid reden, wat hun eigen schuld zou kunnen impliceren.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte roekeloos had gehandeld. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld of de verdachte langer op de linker weghelft was gebleven dan noodzakelijk, en dat de snelheid van de motorrijders een belangrijke factor was in het ongeval. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

De vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [benadeelde], werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003203-14
Uitspraak d.d.: 6 juli 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 mei 2014 met parketnummer 08-770012-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 februari 2015 en 22 juni 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. A.T. Stevens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:zij op of omstreeks 11 juli 2012, te Saasveld, in de gemeente Dinkelland, als verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto / bestelbusje), daarmede rijdende over de weg, de Zoekerdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft zij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met dat door haar bestuurde motorrijtuig,
- (kort) voor een voor haar in die weg naar links verlopende (onoverzichtelijke) bocht een aantal, althans een of meer over die weg in dezelfde richting als haar, verdachte, rijdende fietsers (ter linkerzijde) ingehaald en/of is gaan inhalen
- en/of heeft zij tijdens en/of na dat inhalen op de voor haar linker weghelft van die weg gereden
- en/of heeft zij na dat inhalen niet tijdig en/of voldoende naar rechts gestuurd (teneinde weer (volledig) op de voor haar rechterweghelft van die weg te gaan rijden),
- en/of is zij, verdachte, (vervolgens) met dat door haar bestuurde motorrijtuig tegen twee uit tegengestelde richting in / vanuit genoemde in die weg gelegen bocht haar tegemoet rijdende motorrijders aangereden of gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:zij op of omstreeks 11 juli 2012, te Saasveld, in de gemeente Dinkelland, als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto / bestelbusje), daarmede rijdende over de weg, de Zoekerdijk,
- (kort) voor een voor haar in die weg naar links verlopende (onoverzichtelijke) bocht een aantal, althans een of meer over die weg in dezelfde richting als haar, verdachte, rijdende fietsers (ter linkerzijde) heeft ingehaald en/of is gaan inhalen
- en/of heeft zij tijdens en/of na dat inhalen op de voor haar linker weghelft van die weg gereden
- en/of heeft zij na dat inhalen niet tijdig en/of voldoende naar rechts gestuurd (teneinde weer (volledig) op de voor haar rechterweghelft van die weg te gaan rijden),
- en/of is zij, verdachte, (vervolgens) met dat door haar bestuurde motorrijtuig tegen twee uit tegengestelde richting in / vanuit genoemde in die weg gelegen bocht haar tegemoet rijdende motorrijders aangereden of gebotst,
door welke gedraging(en) van haar, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Het hof heeft de oorspronkelijk in de tenlastelegging vermelde weg, de Zoekerweg, verbeterd gelezen als de Zoekerdijk, nu dit een kennelijke verschrijving betreft, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal is aangegeven. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De beoordeling van het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, nu verdachte – aldus de advocaat-generaal – zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994), zoals primair tenlastegelegd. Het vonnis van de rechtbank dient volgens de advocaat-generaal te worden bevestigd, met aanvulling van gronden.
Vast staat dat bijna 50 meter voor de bocht en ter linkerzijde van de weg van 4,60 meter breed, gezien in de rijrichting van verdachte, een botsing tussen de door verdachte bestuurde VW-bus en de door [slachtoffer 1] bestuurde motor heeft plaatsgevonden. De bocht die verdachte naderde was voor haar niet overzichtelijk, maar toch is zij fietsers gaan inhalen. Rijdend op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer moet volgens de advocaat-generaal niet alleen rekening worden gehouden met de fysieke afstand tot de bocht, maar moet ook de ruimte die een eventueel naderende tegenligger in gaat nemen om conflictvrij te passeren in aanmerking worden genomen. Verder is het zich begeven naar het weggedeelte bestemd voor de tegenligger in zo’n situatie in strijd met de rechtsplicht om zoveel mogelijk rechts te houden. En dat is - volgens jurisprudentie van de Hoge Raad – een zodanig essentiële veiligheidsnorm dat het enkele handelen in strijd daarmee aanmerkelijke schuld kan opleveren. Daar komt bij dat verdachte niet heeft geremd en niet heeft teruggestuurd naar rechts. Zij heeft zelfs naar links gestuurd – en in ieder geval is de auto naar links gegaan – zodat de in die richting uitwijkende motorrijder [slachtoffer 2] ook in botsing kwam met de auto van verdachte. Mogelijk hebben de twee motorrijders iets sneller gereden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 km/u, maar niet gezegd kan worden dat deze overschrijding dermate ernstig was dat de daaruit eventueel voortvloeiende medeschuld van de slachtoffers de schuld van verdachte opheft.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. De ten laste gelegde gedragingen kunnen - gelet op de omstandigheden - niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Hiertoe hebben verdachte en haar raadsman aangevoerd dat verdachte kort voor haar inhaalmanoeuvre zeer bewust de situatie heeft ingeschat. Het was nadrukkelijk haar bedoeling om ruim voor de flauwe bocht alleen de twee achterliggende fietsers in te halen en dan weer terug te keren naar de rechter weghelft . Tussen de twee groepen fietsers bestond voldoende ruimte om in te voegen na deze inhaalmanoeuvre en tot de bocht ter plaatse was nog voldoende ruimte. Verdachte reed circa 50 km/u en heeft verklaard dat zij kort voor het ongeval weer bezig was terug naar rechts te sturen.
Voor zover het hof toch tot het oordeel komt dat er sprake is geweest van overtreding van artikel 6 WVW 1994, heeft de verdediging betoogd dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat de twee motorrijders met een excessief hoge snelheid (moeten) hebben gereden voorafgaand aan het ongeval, als gevolg waarvan de eventuele schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 zou worden weggenomen.
Ook ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde schending van artikel 5 WVW 1994 dient vrijspraak te volgen, nu niet is voldaan aan de minimumeis van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Verdachte heeft ingehaald op een moment en op een plaats waar dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt mogelijk was en waartoe zij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Daarbij komt dat het ongeval in het geheel niet zou hebben kunnen ontstaan, indien de twee motorrijders niet met een dermate hoge snelheid hebben gereden kort voor het ongeval.
Het oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:
  • Verdachte reed op 11 juli 2012 als bestuurster van een bestelbus op de Zoekerdijk in Saasveld, gemeente Dinkelland. Op deze weg, die 4,60 meter breed is, geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Het was ten tijde van het ongeval licht en droog.
  • Aan de rechterzijde van weg, gezien vanuit verdachtes rijrichting, reed een groep fietsers in een voor verdachte naar linksgaande bocht. Achter deze groep fietsers reden twee fietsers. Tussen beide groepen fietsers zat circa 100 à 150 meter ruimte.
  • Verdachte heeft de achterste twee fietsers ingehaald, terwijl het zicht op eventueel tegemoetkomend verkeer werd belemmerd door bomen en struiken, die in de binnenbocht staan van de verderop gelegen, voor haar naar linksgaande bocht. Zij reed daarbij op de voor het haar tegemoetkomende verkeer bestemde weghelft. Zij bevond zich nog op deze weghelft toen op enig moment uit de bocht over diezelfde weghelft twee motorrijders, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], verdachte tegemoet kwamen gereden.
  • Motorrijder [slachtoffer 1] heeft krachtig geremd met zijn Honda, waarbij zijn achterwiel los kwam van het wegdek. [slachtoffer 1] werd gelanceerd, belandde op het wegdek en werd overreden door het bestelbusje van verdachte. Kort daarna is [slachtoffer 1] ten gevolge van het ongeval overleden. De botspositie van de bestelbus met de Honda is vastgesteld op 3,55 meter vanaf de rechterberm, gezien vanuit de rijrichting van verdachte.
  • Ook na de aanrijding met [slachtoffer 1] reed verdachte vanuit haar rijrichting bezien, geheel aan de linkerzijde van de weg, waar zij vervolgens in aanrijding kwam met de door [slachtoffer 2] bestuurde Yamaha. [slachtoffer 2] heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen: hij heeft zijn linkerhand verbrijzeld en op 28 plaatsen gebroken, zijn linker onderarm dubbel gebroken, zijn linker bovenarm verbrijzeld, zijn linker bovenbeen verbrijzeld, zijn linker voet gebroken, drie ribben gebroken en een klaplong en drie gevoelloze vingers opgelopen.
Al dan niet verantwoorde inhaalmanoeuvre
De verdediging heeft het rapport van verkeersonderzoeksbureau Meuwissen Verkeersongevallen Analyse dd 12 september 2013 in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat het verdachte - gegeven de plek, waar zij de fietsers inhaalde en de door de VW-bus gereden snelheid van circa 50 km/u - in beginsel onder normaal te verwachten omstandigheden zeer waarschijnlijk wel gelukt zou zijn om, na het passeren van de twee fietsers, haar voertuig tijdig terug naar haar eigen weghelft te sturen (tussen de twee groepen fietsers), voordat de Honda-motor en de bestelbus elkaar zouden passeren. Volgens dit rapport was de inschatting van verdachte dat zij de twee laatste naast elkaar rijdende fietsers makkelijk in kon halen, omdat zij na het inhalen weer tijdig terug naar rechts kon sturen, in principe juist, met dien verstande dat er dan uitgegaan wordt van de verwachting, dat een zich eventueel aandienende tegenligger zich aan de ter plaatse geldende maximum-snelheid van 60 km/uur houdt.
Ter terechtzitting van de rechtbank van 9 oktober 2013 heeft verkeersongevallendeskundige Meuwissen, de opsteller van voornoemd rapport, verklaard dat een conflictvrije passage van de voertuigen “in zekere zin net wel of net niet kan, indien de motor 70 km/u rijdt”. Bij een snelheid van 80 km/uur van de motorrijder is er onvoldoende tijd voor de bestuurder van de bestelbus om geheel terug te komen naar rechts. Bij een snelheid van de motor van 60 km/u is de bestelbus ruim terug aan de rechterkant van de weg. Als een snelheid van 60 of 70 km/u wordt gehanteerd, is volgens Meuwissen conflictvrij passeren mogelijk, bij een hogere snelheid komt er een knelpunt.
Om die reden acht de deskundige volgens zijn verklaring ter terechtzitting van de rechtbank van 9 oktober 2013 het besluit van verdachte om de achterste twee fietsers in te halen verantwoord. In zijn simulatie heeft de deskundige op basis van de snelheden van de fietsers (18 km/u) en de VW-bus (52,5 km/u) gesteld, dat dat besluit op meer dan 100 meter voor de botsplaats is genomen.
Snelheid motoren
Weliswaar kan de snelheid waarmee de motorrijders hebben gereden kort voor de botsing met de door verdachte bestuurde bestelbus niet worden vastgesteld, maar er zijn wel aanwijzingen in het dossier dat de motorrijders sneller hebben gereden dan de ter plaatse geldende maximum-snelheid van 60 km/u. Zo heeft motorrijder [slachtoffer 2] verklaard dat [slachtoffer 1] en hij vanaf de Bornsestraat tot aan de bocht - een afstand van circa één kilometer hun motoren - resp. een Honda CBR 1000RR en een Yamaha YZF-R1 uit 2009 -, opgeschakeld hebben naar de zesde versnelling en dat hij voor de bocht, na de Huupoolweg, naar zijn schatting 90 km/u reed. Voor de bocht heeft hij iets afgeremd; vervolgens reed [slachtoffer 2] met een snelheid van 70 km/u door de bocht. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij voor de bocht circa vijf meter achter [slachtoffer 1] reed en zijn remlichten zag. Volgens [slachtoffer 2] reed [slachtoffer 1] ongeveer met dezelfde snelheid als hij en hij denkt dat beiden toen in de derde versnelling en laag in de toeren reden. Voorafgaand aan het ongeval zag hij dat de bus de groep fietsers net had ingehaald en net weer wilde terugdraaien tussen de twee groepen fietsers. Fietsers die op de Zoekerdijk reden hebben afzonderlijk van elkaar verklaard dat beide motorrijders hard reden, waarbij de schattingen uiteenlopen. Getuige [getuige] heeft ter terechtzitting van 7 mei 2014 verklaard dat de motorrijders naar zijn schatting 80 km/u reden. Verdachte heeft verklaard dat zij de eerste motorrijder in het geheel niet heeft gezien en dat zij de tweede motorrijder voorbij zag flitsen. Haar vader, die naast verdachte in de VW-bus zat, zegt de eerste motorrijder bijna niet te hebben gezien.
Beoordelingskader
Of er sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet worden beoordeeld aan de hand van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (Hoge Raad 5 april 2011, NJ 2011/172). Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, NJ 2005/252). Van schuld in de zin van dit artikel is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het hof heeft te beoordelen of er sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbaar onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 WVW 1994 van verdachte.
Vast staat dat verdachte ten tijde van het verkeersongeval op de linker weghelft reed, vanuit haar rijrichting bezien, na een op zichzelf verantwoord genomen beslissing de fietsers in te halen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof echter niet onomstotelijk worden vastgesteld of verdachte al dan niet langer op de voor haar gelegen linker weghelft is blijven rijden dan noodzakelijk. Het kan zijn dat verdachte links is blijven rijden, terwijl zij al naar rechts had gekund en had gemoeten. Een andere mogelijkheid is dat de motorrijders zo snel hebben gereden dat verdachte haar bestelbus niet meer tijdig naar rechts kon brengen. Het hof ziet dan ook onvoldoende bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
Subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte door haar wijze van rijden gevaar op de weg heeft veroorzaakt, waarbij de concrete omschrijvingen van de gedragingen identiek zijn aan het primair tenlastegelegde. Derhalve geldt ook hier dat naar het oordeel van het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet onomstotelijk kan worden vastgesteld of verdachte al dan niet langer dan noodzakelijk op de voor haar gelegen linker weghelft is blijven rijden en aldus kan niet op grond van deze uiterlijke verschijningsvorm worden gesteld dat zij een gevaarlijke situatie heeft veroorzaakt.
Conclusie
Al met al heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.322,24. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.684,21. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 6.684,21.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.872,33. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. P.R. Wery, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. H.H.M. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier,
en op 6 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.H.M. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.