ECLI:NL:GHARL:2015:4910

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
21-005640-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en strafrechtelijke vervolging bij rijden onder invloed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de politierechter. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld in het licht van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van ongeschiktheid om motorrijtuigen te besturen. Het hof oordeelde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen 'criminal charge' is in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit betekent dat er geen sprake is van dubbele bestraffing wanneer zowel een ongeldigverklaring van het rijbewijs als een strafvervolging door het openbaar ministerie plaatsvindt. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging. De verdachte werd schuldig bevonden aan het rijden onder invloed, met een alcoholgehalte van 385 microgram per liter uitgeademde lucht, en werd veroordeeld tot een geldboete van € 251,- en 5 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit, en oordeelde dat de opgelegde straf passend was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005640-14
Uitspraak d.d.: 3 juli 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 22 september 2014 met parketnummer 96-158351-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [woonadres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 juni 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging van verdachte. De raadsman heeft - kort gezegd - aangevoerd dat het gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 3 maart 2014 inzake het alcoholslot niet anders kan zijn dan dat het openbaar ministerie in zaken waarin het rijbewijs ongeldig is verklaard door het CBR eveneens geen recht heeft strafvervolging in te stellen.
Het hof overweegt als volgt:
Op 30 augustus 2013 wordt verdachte aangehouden op verdenking van het onder invloed van alcoholhoudende drank besturen van een snorfiets. Uit verdachtes justitiële documentatie van 4 juni 2015 blijkt dat verdachte wegens eenzelfde soort feit in 2010 en 2011 bij inmiddels onherroepelijke strafbeschikkingen een geldboete is opgelegd. Het feit dat verdachte vaker is aangehouden ter zake het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank is voor het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aanleiding geweest tot het besluit van 11 november 2013. Bij dit besluit is aan verdachte een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd op basis van de drie aanhoudingen. Verdachte is op 10 februari 2014 onderzocht. De uitkomst van dit onderzoek was dat bij verdachte de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik werd vastgesteld. Verdachte werd om die reden niet geschikt geacht motorrijtuigen te besturen. Verdachte heeft hierna om een tegenonderzoek gevraagd. Dit tegenonderzoek heeft plaatsgevonden op 23 juni 2014. Ook de arts die dit tegenonderzoek heeft verricht komt tot de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik. Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het CBR het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard. Het CBR komt tot dit besluit omdat uit beide onderzoeken is gebleken dat verdachte niet voldoet aan de eisen omtrent geschiktheid die worden gesteld aan houders van een rijbewijs.
Gezien het vorenstaande vloeit de ongeldigverklaring van het rijbewijs in de onderhavige zaak uitsluitend voort uit de resultaten van het onderzoek naar de geschiktheid van verdachte om een motorvoertuig te besturen. De ongeldigverklaring is derhalve géén direct gevolg van het op 30 augustus 2013 rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, zoals ten laste gelegd, noch van een bewezenverklaring en veroordeling ter zake van dat feit. Immers, indien bij verdachte geen alcoholafhankelijkheid zou zijn vastgesteld dan zou in dít geval het rijbewijs niet ongeldig zijn verklaard.
De vergelijking die de raadsman maakt met voornoemde uitspraak van de Hoge Raad aangaande het alcoholslot gaat niet op, nu de oplegging van de maatregel van het alcoholslot wel direct gerelateerd is aan het feit waarvoor een bestuurder wordt aangehouden, namelijk indien bij de aangehouden bestuurder een alcoholpromillage wordt gemeten tussen 1,3 en 1,8 (respectievelijk tussen 570 en 785 ug/l).
Het hof komt derhalve tot het oordeel dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs, opgelegd naar aanleiding van een onderzoek naar de geschiktheid om motorrijtuigen te besturen geen 'criminal charge' is in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof wijst in dat verband ook nog naar een uitspraak van de Raad van State van 15 januari 2011 waarin de Raad van State eveneens oordeelt dat ongeldigverklaring van het rijbewijs op basis van vastgestelde ongeschiktheid geen 'criminal charge' is. Dit betekent dat er bij samenloop van een ongeldigverklaring van het rijbewijs door het CBR op basis van ongeschiktheid en een vervolging door het openbaar ministerie geen sprake is van een dubbele bestraffing, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (snorfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 385 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2013 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, snorfiets, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 385 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op een snorfiets gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol. Door dit gedrag heeft de verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister, d.d. 4 juni 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder straf is opgelegd wegens het rijden onder invloed.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de eerste rechter en geëist door de advocaat-generaal passend en geboden is. Het hof zal echter - mede op verzoek van de raadsman - deze geldboete iets verhogen teneinde het voor verdachte mogelijk te maken cassatieberoep in te stellen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 251,00 (tweehonderdeenenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. T.M.L. Wolters en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 3 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Zijnde mr. Elzinga voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.