Uitspraak
[appellante],
[bedrijf],
1.Het geding in eerste aanleg
26 juni 2013 (eerder is kennelijk op 12 juni 2013 een identiek tussenvonnis uitgesproken),
20 augustus 2013 en 3 december 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, aanvankelijk locatie Heerenveen en nadien locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
verzoekt het Gerechtshof om alsnog toe te wijzen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, zulks met de veroordeling van [bedrijf] in de proceskosten in beide instanties".
3.De feiten
20 augustus 2013 onder 2.1 t/m 2.6 vastgestelde feiten geen (specifieke) grief gericht. Ook overigens is niet van bezwaar tegen die feitenvaststelling gebleken. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, luiden de niet bestreden feiten als volgt.
[appellante] werkzaam is als barmedewerkster, haar werkzaamheden verricht tegen een tarief van € 8,72 bruto per uur, exclusief vakantietoeslag en dat [appellante] per gewerkt uur 0,096 vakantie-uur opbouwt.
25 juli 2012 geen loon aan [appellante] betaald.
Cliënte is bij u werkzaam in een vast patroon van 31 uren per week. (…) Hoewel cliënte bereid en in staat is gebleven haar arbeid te verrichten heeft zij sedert 25 juli jl. geen loon ontvangen. Ik wijs u erop dat dit loon alsnog onverwijld dient te worden betaald, bij gebreke waarvan cliënte aanspraak maakt op de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. (…)”
4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg
29 december 2012 heeft geduurd, zodat [bedrijf] tekort is geschoten in de betaling van het aan haar vanaf 25 juli 2012 tot het einde van het dienstverband toekomende loon.
5.Beoordeling in hoger beroep
dat de van belang zijnde feiten en omstandigheden door de kantonrechter onjuist en onvolledig in aanmerking zijn genomen en beoordeeld en dat haar vordering ten onrechte is afgewezen met haar veroordeling in de proceskosten.”
[bedrijf] bewijs heeft opgedragen, maar dat de kantonrechter heeft miskend dat de getuigenverklaringen aan de zijde van [bedrijf] niet op elkaar aansluiten, op belangrijke punten met elkaar in tegenspraak zijn en een zeer zwakke bewijskracht hebben, terwijl
[appellante] een consistente getuigenverklaring heeft afgelegd aan welke verklaring volledige bewijskracht toekomt.
heeft aangeboden nog een maand bij [bedrijf] te werken en [bedrijf] dat aanbod heeft aanvaard, [appellante] niet overeenkomstig haar wil heeft verklaard en
[bedrijf] nu zij heeft nagelaten onderzoek te doen of [appellante] overeenkomstig haar wil verklaarde, [appellante] niet aan de bereikte overeenstemming kan houden.
7:668 BW van toepassing zijn zoals die vóór 1 januari 2015 luidden.
8 augustus 2012 met vakantie zou gaan. Voorts heeft zij eind juni 2012, kort voor het verstrijken van de tweede periode van zes maanden, een gesprek met [directeur] gehad waarbij geen andere getuigen aanwezig waren, waarin is afgesproken dat zij nog een volgende periode van zes maanden aanwezig zou zijn.
[appellante] heeft [directeur] hierover kennelijk ook niet tijdens het getuigenverhoor bevraagd. Onder deze omstandigheden passeert het hof het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod van [appellante], nu bewijs van het enkele bellen naar het telefoonnummer van [directeur] niet tot toewijzing van de vordering van [appellante] kan leiden. Voorts verklaart [appellante] in haar getuigenverklaring dat zij nog een aantal malen in de coffeeshop is geweest en onder andere een keer met ene [X] zou hebben gesproken, maar niet alleen is dit door [bedrijf] gemotiveerd betwist, maar ook deze stelling brengt, indien bewezen, niet mee dat daaruit volgt dat [appellante] na 25 juli 2012 nog in dienst was.
artikel 7:667 lid 1 BW van rechtswege zou eindigen. Voorts heeft te gelden, zoals hiervoor is overwogen, dat [appellante] in het gesprek met [directeur] – en in aanwezigheid van [getuige 1] en [getuige 2] – heeft aangeboden nog een maand bij [bedrijf] te werken en dat
dit aanbod heeft aanvaard. Daarmee werd [appellante] in een betere situatie gebracht dan waarin zij gedurende de duur van de tweede schriftelijke arbeidsovereenkomst verkeerde. Immers die arbeidsovereenkomst zou op 28 juni 2012 zijn geëindigd. Het hof leidt uit de stellingen van [appellante] af dat [appellante] in ieder geval wilde dat de arbeidsovereenkomst werd verlengd en door de aanvaarding van het aanbod van [appellante] nog een maand voor [bedrijf] werkzaam te zijn is zij in een voordeliger situatie gebracht.
[appellante] niet overeenkomstig haar wil verklaarde.