ECLI:NL:GHARL:2015:4820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
13-00316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van opgelegde leges in verband met bouwvergunning en de toepassing van de opbrengstlimiet volgens de Gemeentewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtmatigheid van een legesnota van € 10.250 ter zake van een bouwvergunning wordt betwist. De heffingsambtenaar van de gemeente Hoogezand-Sappemeer had deze leges opgelegd op 11 november 2011. Belanghebbende stelt dat de leges zijn opgelegd in strijd met de opbrengstlimiet zoals vastgelegd in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zittingen is er gediscussieerd over de vraag of de leges in overeenstemming zijn met de geraamde baten en lasten van de gemeente. Belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de volledige Verordening en dat deze daarom onverbindend moet worden verklaard. De heffingsambtenaar heeft echter betwist dat er geen zelfstandige raming is en heeft stukken overgelegd die inzicht geven in de kostendekkendheid van de leges.

Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen en dat de leges niet in strijd zijn met de opbrengstlimiet. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende dat er geen zelfstandige raming is, verworpen en geconcludeerd dat de gemeente de geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten in redelijkheid heeft kunnen ramen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00316
uitspraakdatum:
30 juni 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2013, nummer AWB LEE 12/397, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Hoogezand-Sappemeer(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2011 een nota bouwleges gestuurd van in totaal € 10.250 ter zake van het in behandeling nemen van een bouwvergunning (hierna: de legesnota).
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de legesnota gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Groningen, thans de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 januari 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde mr. [A], bijgestaan door [B], en namens de heffingsambtenaar [C], bijgestaan door [D]. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde mr. [A] en namens de heffingsambtenaar [E], bijgestaan door [D]. Het derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [E], bijgestaan door [D]. De gemachtigde van belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.
1.7
Ter zitting van 27 november 2013 hebben beide partijen een pleitnota overgelegd. De gemachtigde van belanghebbende heeft ook ter zitting van 17 juni 2014 een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde op de zittingen is proces-verbaal opgemaakt. De processen -verbaal van de zittingen van 17 juni 2014 en 28 april 2015 zijn aan deze uitspraak gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
In verband met het oprichten van een biomassacentrale voor de productie van biogas heeft belanghebbende op 10 juni 2011 op elektronische wijze een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen.
2.2
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende vervolgens met dagtekening 11 november 2011 op grond van de Verordening op de heffing en invordering van de leges 2011 (hierna: de Verordening) een nota bouwleges opgelegd van € 10.250, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
Vastgestelde bouwkosten/sloopkosten: € 675.000,-
Artikel
tarieventabel
Omschrijving
Bedrag
2.3.1
bouwen - Aanvraag omgevingsvergunning
€ 20.500
Niet in behandeling nemen van de aanvraag (-50%)
-/- € 10.250
Totaal € 10.250
2.3
De bouw van de biomassacentrale heeft geen doorgang gevonden.
2.4
De heffingsambtenaar heeft in eerste aanleg een stuk overgelegd met het opschrift "Toelichting stukken rondom kostendekkendheid leges", met als bijlagen een overzicht van gemeentelijke lasten in 2011, een overzicht van inkomsten uit de gemeentelijke begroting over 2011 en een overzicht waarin voor de hoofdstukken uit de bij de Verordening behorende tarieventabel de kostendekkendheid wordt weergegeven.
2.5
Bij brief van 14 november 2013 heeft de heffingsambtenaar overzichten ingezonden, waarin de door hem berekende kostendekkendheid voor de drie afzonderlijke titels uit de Verordening zijn opgenomen, alsmede de kostendekkendheid voor de Verordening als geheel. Die overzichten zijn als volgt samengevat:
Recapitulatie Titel 1, 2
en 3
Totaal
lasten
baten
Totaal
Kostendekking Titel 1
€ 696.450
€ 627.208
90,1%
Kostendekking Titel 2
€ 947.095
€ 628.775
66,4%
Kostendekking Titel 3
€ 115.623
€ 28.950
25,0%
Kostendekking totale
tarieventabel
€ 1.759.168
€ 1.284.933
73,0%
2.6
Ter zitting van 27 november 2013 heeft het Hof de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld een schriftelijke opinie van de externe accountant van de gemeente over de toepassing van de opbrengstlimiet in het onderhavige jaar in het geding te brengen. De heffingsambtenaar heeft daaraan aanvankelijk geen gevolg gegeven, doch na een schriftelijke uitlating daaromtrent van belanghebbende de accountantsverklaring over 2011 alsnog ingezonden.
2.7
Ter zitting van 17 juni 2014 heeft belanghebbende commentaar geleverd op een drietal begrotingsposten. Nadat het Hof de mondelinge behandeling van het hoger beroep om die reden had verdaagd, heeft de heffingsambtenaar bij schrijven van 7 juli 2014 daarop een nadere toelichting gegeven.
2.8
Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 17 april 2015.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is uiteindelijk uitsluitend in geschil of de leges zijn opgelegd in strijd met de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet opgenomen opbrengstlimiet, welke vraag belanghebbende bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend beantwoordt.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat aan de Verordening geen zelfstandige raming ten grondslag ligt, dat de heffingsambtenaar geen, althans onvoldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de volledige Verordening, en dat de Verordening daarom wegens strijd met de opbrengstlimiet onverbindend dient te worden verklaard.
3.3
De heffingsambtenaar heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de legesnota.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
4.2
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 229b van de Gemeentewet volgt ondubbelzinnig dat de wetgever heeft bedoeld dat de opbrengstlimiet wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het dus niet om de kostendekking per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten.
4.3
De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust voorts op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd.
4.4
Voorts kan, indien de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van hem worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een "last ter zake".
4.5
Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de hiervoor stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding rust op de belanghebbende.
4.6
In het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
4.7
Belanghebbendes stelling dat aan de Verordening geen zelfstandige raming ten grondslag ligt, moet als onjuist worden verworpen. De heffingsambtenaar heeft tegenover die stelling terecht aangevoerd dat die grondslag is gelegen in de begroting voor 2011. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, betreft het hier geen reconstructie van de raming op basis van gegevens die niet ten grondslag hebben kunnen liggen aan de vaststelling van de tarieven.
4.8
De heffingsambtenaar heeft met de in eerste aanleg en in hoger beroep door hem overgelegde stukken die hiervoor onder de vaststaande feiten zijn vermeld inzicht verschaft in de ramingen van de baten en lasten uit de Verordening.
4.9
Belanghebbende heeft ten aanzien van een drietal begrotingsposten gemotiveerd gesteld waarom naar haar oordeel in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een "last ter zake". Dit betreft de posten "ruimtelijke ordening" en "brandweer", alsmede de onder titel 1 van de Verordening vermelde diensten.
4.1
Ten aanzien van elk van de posten waarover belanghebbende haar twijfel naar voren heeft gebracht, heeft de heffingsambtenaar een gemotiveerde reactie gegeven. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening heeft hij geloofwaardig verklaard dat uit de ervaring uit voorgaande jaren volgt dat het aantal adviesuren ten dienste van de omgevingsvergunning 1,6 percent van de totale kostenplaats bedraagt. Met betrekking tot de post "brandweer" heeft hij uitgelegd dat de baten zijn terug te vinden onder titel 2 van de Verordening onder "gebruiksmelding en -vergunning" en in titel 3.2 onder evenementen, terwijl een aanvraag op basis van de brandbeveiligingsverordening nauwelijks voorkomt en daarom niet is geraamd. Ook deze verklaring acht het Hof geloofwaardig. Ten slotte heeft de heffingsambtenaar inzicht gegeven in de in titel 1 van de Verordening vermelde diensten, die betrekking hebben op afdrachten aan het Rijk.
4.11
Aldus heeft de heffingsambtenaar naar vermogen duidelijk gemaakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende weerspreekt, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
4.12
Uit de door de heffingsambtenaar in het geding gebrachte stukken en berekeningen volgt dat zowel voor de afzonderlijke titels als voor de Verordening als geheel de baten uit de leges de kosten van de gemeentelijke diensten niet overtroffen hebben. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft zich beperkt tot het opwerpen van twijfel, en heeft geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien aannemelijk, een andersluidend oordeel zouden rechtvaardigen.
4.13
Op grond van het vorenoverwogene kan niet worden gezegd dat de gemeente de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten niet in redelijkheid heeft kunnen ramen. Van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen, is niet gebleken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van
Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
30 juni 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juli 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.