Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de vennootschap onder firma[appellante sub 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
b) [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] . te voldoen een bedrag van € 51.831,05, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente, c) met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
b) een veroordeling van [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] . te voldoen een bedrag van € 66.454,47, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente. [appellanten] . baseert die vorderingen op de overeenkomst die is neergelegd in de akte van 22 februari 2012. [geïntimeerde] voert daartegenover onder meer het verweer dat genoemde overeenkomst door zijn echtgenote wegens het ontbreken van haar toestemming is vernietigd, op grond van artikel 1:89 lid 1 BW, bij brief van 26 maart 2012. De stelplicht en bewijslast ter zake rusten overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv op [geïntimeerde] . Dat [appellanten] . tevens een verklaring voor recht heeft gevorderd ertoe strekkend dat dit verweer van [geïntimeerde] niet opgaat met het oog op de daarop volgende vordering tot nakoming, leidt in dit geval niet tot een andere bewijslastverdeling. Het hof zal hierna beoordelen of het verweer van [geïntimeerde] slaagt.
Op grond van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW behoeft een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg verbindt. Volgens vaste rechtspraak ziet de uitzondering “anders dan in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf” in artikel 1:88 lid 1 onder c BW op rechtshandelingen die voor het door de betrokkene uitgeoefende beroep of bedrijf kenmerkend zijn in deze zin dat zij in de normale uitoefening daarvan plegen te worden verricht (vergelijk HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0260 en HR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0519).
Dat het aangaan van een overeenkomst van borgtocht een rechtshandeling is die voor het door [geïntimeerde] uitgeoefende beroep van belastingadviseur (dan wel het door [appellanten] . genoemde beroep van financieel adviseur) kenmerkend is in deze zin dat zij in de normale uitoefening daarvan pleegt te worden verricht, oordeelt het hof, zonder nadere toelichting die ontbreekt, onvoldoende gemotiveerd.
Het hof zal er, gezien het vorenoverwogene, van uitgaan dat [geïntimeerde] de overeenkomst van borgtocht anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan en dat hij van zijn echtgenote toestemming behoefde voor het aangaan van die overeenkomst.
5.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de
roldatum 28 juli 2015in het geding dient te brengen;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 14 juli 2015,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
30 juni 2015.