Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant sub 2],
[geïntimeerde sub 4],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 2 in het incidenteel hoger beroep). Onder verwijzing naar de statuten (artikel 23 lid 5) heeft MBSH c.s. aangevoerd dat het ontbreken van goedkeuring van de AVA de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van MBSH niet aantast.
grief 3 in het incidenteel hoger beroepkeert AG c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank (in r.o. 4.7) dat het AP vrijstaat om op grond van artikel 2:9 juncto 2:11 BW slechts één bestuurder aan te spreken, namelijk AG, en niet MBSH. In de toelichting op de grief stelt AG c.s. dat MBSH in verband met artikel 2:9 BW misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt doordat zij eerder over deze zaak tegen AP procedeerde en het thans opnieuw doet maar nu namens AP, en dat er feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan alle bestuurders, dus ook MBSH, aangesproken kunnen worden.
grief 1 in het principaal hoger beroepkomt MBSH c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank (in r.o. 4.26) dat zij haar stellingen omtrent de ongegronde betalingen van AP aan AC onvoldoende heeft onderbouwd, ook nu deze betalingen zijn gedaan in een periode dat MBSH niet als bestuurder was geschorst dan wel vertegenwoordigings-onbevoegd was. Voorts beklaagt MBSH c.s. zich over het oordeel van de rechtbank in het bestreden vonnis, dat de rechtbank in het vonnis van 13 april 2011 niet voor recht heeft verklaard dat besluiten van AP tot betaling aan AC nietig zijn, omdat onvoldoende duidelijk is gemaakt om welke betalingen het ging. Volgens MBSH c.s. blijkt uit het vonnis van 13 april 2011 dat besluiten tot betalingen van AP aan AC waar MBSH niet mee heeft ingestemd, nietig zijn. MBSH c.s. stelt dat zij thans een beter inzicht heeft in de administratie en daarom nu in hoger beroep in staat is om de onterecht uitgevoerde betalingen te onderbouwen. MBSH c.s. stelt dat tot 2007 tussen [appellant sub 2] en [geïntimeerde sub 4] afspraken bestonden over de verdeelsleutel voor de winstbestemming van AP, die ook werden nageleefd. Volgens MBSH c.s. leidde dat ertoe dat elk jaar weer met een schone lei werd begonnen. Ook heeft MBSH c.s. de jaarrekening over 2006 goedgekeurd. MBSH c.s. kwam er eerst in 2008 achter dat AG c.s. vanaf 2007 betalingen heeft verricht, waarvoor MBSH geen toestemming heeft gegeven en waarvoor geen deugdelijke grond bestond. AG c.s. heeft de stellingen van MBSH c.s. betwist.
grief 2 in het principaal hoger beroepkomt MBSH c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij alleen de vorderingen van MBSH c.s. jegens AG (gedeeltelijk) heeft toegewezen en niet jegens ABM, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4]. MBSH stelt dat zij ook schade heeft geleden in haar hoedanigheid van crediteur van AP en van aandeelhouder van AP. AG c.s. heeft verweer gevoerd.
grieven 4 en 5 in het incidenteel hoger beroepzijn respectievelijk gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het AG niet vrijstond om facturen van AP op eigen naam te innen en dat deze handelwijze strijdig is met artikel 2:9 BW.
grief 6 in het incidenteel hoger beroepstelt AG c.s. de overweging van de rechtbank (r.o. 4.16) aan de orde dat Smart Decision het enig actief was binnen AP en dat het voldoende aannemelijk is dat AP schade heeft geleden als gevolg van de facturering en inning door AG van facturen inzake Smart Decision.
grieven 7 en 8 in het incidenteel hoger beroeptegen het oordeel van de rechtbank dat AG onrechtmatig heeft gehandeld door uitvoering te geven aan de verkoop en levering van Smart Decision, terwijl in het vonnis van 13 april 2011 het besluit tot verkoop van de IE-rechten van Smart Decision nietig is verklaard wegens strijd met de statuten en dat het aannemelijk is dat AP daardoor schade heeft geleden.