In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de waarde van een kantoorpand is vastgesteld op € 1.139.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Ede had deze waarde vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2012. Belanghebbende, gebruiker van het pand, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde op basis van de bottum-up methode met een kapitalisatiefactor van 7,45 moest worden berekend, terwijl de heffingsambtenaar een kapitalisatiefactor van 10,1 hanteerde. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 12 mei 2015 in Arnhem zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van het pand op € 1.150.000 werd geschat, gebaseerd op de huurwaardekapitalisatiemethode. Het Hof oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de gehanteerde kapitalisatiefactor. Het Hof volgde de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat de waarde van het pand op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode correct was vastgesteld.
Uiteindelijk concludeerde het Hof dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De kosten voor de procedure werden niet toegewezen, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.