ECLI:NL:GHARL:2015:4731

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
WAHV 200.157.105
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Dörholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor parkeren in groenstrook volgens APV Gemeente Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die is opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren van zijn voertuig in een groenstrook, zoals bedoeld in artikel 5.1.11 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Nijmegen. De betrokkene heeft op 20 juli 2012 om 10:39 uur zijn voertuig geparkeerd op de Bemmelsedijk te Lent. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de plaatsaanduiding van de gedraging in stand gelaten. De betrokkene is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van het hof op 12 juni 2015 is de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de betrokkene. Het hof heeft de foto's van de locatie bekeken en vastgesteld dat het terrein waar de betrokkene zijn voertuig had geparkeerd, niet kan worden aangemerkt als een groenstrook. Het hof oordeelt dat de APV geen definitie geeft van het begrip groenstrook en dat bij de interpretatie ook de bermen in aanmerking moeten worden genomen.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie, en verklaart het beroep gegrond. De betrokkene krijgt zijn proceskosten vergoed, en het bedrag van de zekerheidstelling wordt aan hem gerestitueerd. Het hof concludeert dat de gedraging niet is verricht, en dat de sanctie onterecht is opgelegd.

Uitspraak

WAHV 200.157.105
26 juni 2015
CJIB 163465421
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 12 augustus 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd voor zover daarbij de plaatsaanduiding van de gedraging in stand is gelaten en de inleidende beschikking en de beslissing van de officier van justitie gewijzigd in dier voege dat de plaatsaanduiding van de gedraging "Bemmelsedijk te Lent" is. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 juni 2015. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. K. van den Berg.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “voertuig laten stilstaan in een park, plantsoen of openbare beplantingen of groenstroken”, welke gedraging zou zijn verricht op 20 juli 2012 om 10:39 uur met het voertuig met het kenteken [kenteken] . Volgens de kantonrechter is de gedraging verricht op de Bemmelsedijk te Lent.
2. De betrokkene is het niet eens met de opgelegde sanctie. De betrokkene voert aan dat hij in de berm van een voor het verkeer openbare weg, zijnde een doodlopende weg nabij de Bemmelsedijk te Lent heeft geparkeerd en niet zoals de verbalisant heeft aangegeven in een groenstrook.
3. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens: artikel 5.1.11 lid 1 van APV 2010 Gemeente Nijmegen. (…) Soort weg: een voor het openbaar verkeer openstaande weg.”
5. De officier van justitie heeft gevraagd om een aanvullend proces-verbaal. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 7 december 2012 verklaart de verbalisant het volgende, voor zover van belang: "In bijgevoegde bijlage kunt u zien waar de betrokkene, in de groenstrook, zijn voertuig had geparkeerd." Op de bijlage (foto) is te zien dat de auto op een met gras bedekt stuk grond staat. Schuin achter de auto loopt een weg. Aan de overkant van de weg staan auto's geparkeerd. Achter de auto loopt een verharde weg en aan de rechterzijde van de auto ligt een voetpad, hetgeen zichtbaar is gemaakt door grijze tegels.
6. Om te kunnen vaststellen of de onder 1. genoemde gedraging is verricht moet komen vast te staan, voor zover hier van belang, dat de plaats waar de betrokkene zijn voertuig heeft geparkeerd kan worden aangemerkt als groenstrook, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijk Verordening (APV) van de gemeente Nijmegen. De APV geeft geen definitie van het begrip groenstrook.
7. Naar het oordeel van het hof dient, bij de interpretatie van het begrip groenstrook, met het oog op een juiste toepassing van de wegenverkeersregelgeving, mede te worden betrokken hetgeen onder berm wordt verstaan.
8. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
9. Artikel 10, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens -voor zover hier van belang- luidt als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
10. Uit voormelde bepalingen volgt dat, in bepaalde gevallen, de berm een weggedeelte is waar geparkeerd mag worden.
11. Het hof heeft acht geslagen op de door de verbalisant overgelegde foto, op de foto uit het openbaar toegankelijke googlemaps, welke door de advocaat-generaal bij het verweerschrift is overgelegd en op de betrokkene ter zitting van het hof getoonde foto's, die de betrokkene heeft gemaakt onmiddellijk nadat hij, bij terugkeer bij zijn auto, had vastgesteld dat hem een sanctie zou worden opgelegd. Op basis hiervan stelt het hof stelt vast dat in casu sprake is van een met gras bedekt terrein dat aan drie zijden wordt omgeven door respectievelijk een fietspad, een voetpad en een rijbaan en aan de vierde zijde door struiken. De groenvoorziening heeft een afmeting van ongeveer 6 meter bij 7 meter. Er is ruimte voor drie auto's. De groenvoorziening doet zich voor als drie bermen, grenzend aan respectievelijk het fietspad, het voetpad en de rijbaan, die bij elkaar komen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat ter plaatse geen sprake is van een groenstrook.
12. Het voorgaande brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de onder 1. genoemde gedraging is verricht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en, met gegrondverklaring van het beroep, de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigen. Voorts zal het hof bepalen dat het bedrag van de zekerheidstelling aan de betrokkene wordt gerestitueerd. Het hof gaat niet mee in het verzoek van de advocaat-generaal ter zitting van het hof om de gedraging en de feitcode te wijzigen. Honorering van dat verzoek zou, gelet op de fase waarin dit is gedaan, in strijd komen met beginselen van een behoorlijke procesorde.
13. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de gemachtigde van betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter en in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betreft een kennelijke omissie van de regelgever: bedoeld is onderdeel d. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 30,20 ( [woonplaats] - Nijmegen v.v.) en € 35,20 ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v.).
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 16 januari 2013, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 163465421 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 65,40.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.