In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind], die is geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader, dat in 2007 is ontbonden. De moeder heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 7 mei 2015, waarin opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bij de vader is verleend. De moeder en de bijzonder curator hebben erkend dat zij geen belang meer hebben bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de beschikking van 28 januari 2015, omdat de machtiging tot uithuisplaatsing niet tijdig is uitgevoerd en daarmee is vervallen. Het hof heeft de verzoeken in hoger beroep van de moeder en de bijzonder curator in deze zaken afgewezen.
De bijzonder curator heeft grieven ingediend tegen de beschikking van 7 mei 2015, waarin zij stelt dat er geen gronden zijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft ook grieven ingediend, maar heeft er drie ingetrokken. Het hof heeft de grieven van de bijzonder curator en de moeder tegen de beschikking van 7 mei 2015 gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de GI onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [kind]. Het hof heeft vastgesteld dat [kind] sinds oktober 2014 bij de moeder woont en dat zij een consistente wens heeft om bij haar moeder te blijven wonen. De zorgen van de GI en de vader over het loyaliteitsconflict van [kind] zijn erkend, maar het hof oordeelt dat dit niet voldoende reden is voor een gedwongen uithuisplaatsing.
Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter van 7 mei 2015 vernietigd en het verzoek van de GI tot machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bij de vader afgewezen. De beslissing is genomen in het openbaar op 25 juni 2015.