ECLI:NL:GHARL:2015:4673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
14/00387
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en heffingsrente met betrekking tot uitkering UWV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006. De belanghebbende, een boekhouder, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 34.792. De rechtbank had de aanslag verminderd tot € 31.506, maar belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gebaseerd op een boekenonderzoek en stelde dat de belanghebbende een Ziektewetuitkering van € 11.968 had ontvangen, die niet in de aangifte was opgenomen. Daarnaast was er een correctie van € 24.849 door de inspecteur opgelegd, wat leidde tot de hogere aanslag. Tijdens de zitting op 9 december 2014 was belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was vertegenwoordigd.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de inspecteur niet in gebreke was gebleven bij het aanleveren van relevante stukken. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de UWV-uitkering in een eerder jaar al was belast. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00387
uitspraakdatum: 23 juni 2015
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z] (O)(hierna: belanghebbende) en
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2014, nummer AWB 12/1425, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd over het jaar 2006, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.792. Tevens is bij beschikking € 655 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 maart 2014 de beroepen gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.506 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014 te Arnhem. Belanghebbende is daar, met voorafgaande schriftelijke kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [A], bijgestaan door [B].
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, welke aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij verricht werkzaamheden als boekhouder en verzorgt belastingaangiften.
2.2.
Ter zake van de aanslag IB/PVV 1995 heeft belanghebbende een gerechtelijke procedure gevoerd bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch onder nummer 02/04507. Deze procedure heeft (uiteindelijk) geleid tot een compromis, dat is vastgelegd in de uitspraak van het gerechtshof van 13 december 2005.
2.3.
Belanghebbende heeft op 19 april 2007 zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2006 ingediend. In de aangifte heeft hij een uitkering van de Gemeentelijke Sociale Dienst (hierna: de GSD) te [Z] (O) van € 10.914 aangegeven alsmede een terugbetaling aan de GSD van € 971. Ook heeft hij € 953 als bruto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven, waarop hij een bedrag van € 953 aan kosten in mindering heeft gebracht met als omschrijving “betaling gsd”. Tot slot heeft belanghebbende een bedrag van € 2.454 als buitengewone uitgaven vermeld, waarvan - rekening houdend met een drempel van € 1.143 - een gedeelte groot € 1.311 aftrekbaar is. Blijkens de aangifte bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning aldus € 8.632.
2.4.
Op 13 augustus 2007 heeft L.T. Lulofs namens de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften 1B/PVV en premie Ziekenfondswet zelfstandigen over de jaren 2004 en 2005. Voorts is een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport boekenonderzoek van 24 november 2008 (hierna: het rapport). In het rapport wordt onder meer geconcludeerd dat het over 2006 aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning vóór aftrek van buitengewone uitgaven, van € 9.943 moet worden verhoogd met € 10.957 wegens inkomsten uit overige werkzaamheden tot € 20.900.
2.5.
Bij brief van 28 september 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2006 is afgeweken van de ingediende aangifte. Volgens de Inspecteur blijkt uit door het UWV verstrekte gegevens dat belanghebbende in 2006 een Ziektewetuitkering van € 11.968 heeft genoten, welke uitkering niet in de aangifte is opgenomen. Voorts heeft de Inspecteur de terugbetaalde inkomsten aan de GSD van in totaal € 1.924 (€971 + € 953) niet in aftrek toegelaten. Tot slot heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat uit het boekenonderzoek is gebleken dat het bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden € 10.957 hoger moet worden vastgesteld. De totale correctie bedraagt € 24.849 (€ 11 .968 + € 1.924 + € 10.957). Hiermee wordt de drempel voor de aftrek wegens buitengewone uitgaven hoger, waardoor deze aftrek geheel komt te vervallen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt aldus € 34.792.
2.6.
Met dagtekening 14 oktober 2009 is de definitieve aanslag IB/PVV 2006 opgelegd overeenkomstig hetgeen is vermeld in de brief van 28 september 2009.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 21 oktober 2009 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
2.8.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 november 2009 om nadere informatie verzocht. Zo is belanghebbende verzocht om informatie en nadere stukken inzake de uitkering van het UWV te verstrekken en bankafschriften over te leggen waaruit de terugbetaling aan de GSD blijkt. In deze brief heeft de Inspecteur schriftelijk meegedeeld dat de beslistermijn wordt verlengd met vier weken. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 13 november 2009 gereageerd.
2.9.
De Inspecteur heeft bij brief van 24 november 2009 verzocht om akkoord te gaan met het verlengen van de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar. Dit verzoek is door belanghebbende voor akkoord ondertekend op 2 december 2009.
2.10.
Naar aanleiding van voormeld boekenonderzoek heeft de Inspecteur tevens een naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. In bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd. In beroep heeft de rechtbank Arnhem de naheffingsaanslag bij uitspraak van 17 maart 2011 (registratienummer: AWB 09/4198) verder verminderd. Het gerechtshof Arnhem heeft bij uitspraak van 14 februari 2012 (ECLI: GHARN:20l2:BV7053) het daartegen gerichte hoger beroep van belanghebbende gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het beroep in cassatie is door de Hoge Raad afgewezen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is nog slechts in geschil of de aanslag en beschikking heffingsrente tot de juiste bedragen door de Rechtbank zijn verminderd.
3.2.
Belanghebbende stelt zich, kort en zakelijk weergegeven, onder meer op het standpunt dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht, dat de onder 2.5 genoemde uitkering van het UWV bij wege van compromis in een eerder jaar (1997) in de belastingheffing is betrokken en dat een bedrag van € 2.315 aan facturen verzonden door administratiekantoor [C] (hierna: [C]) ten onrechte niet als kosten in mindering zijn gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden.
3.3.
De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan op de zittingen is toegevoegd, is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, tot het opleggen van een aanslag conform de door hem ingediende aangifte. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor zover belanghebbende met de door hem op 9 december 2014 om 9.04 uur gefaxte pleitnota met dagtekening 8 december 2014 een (hernieuwd) verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling heeft gedaan, met als reden dat hij het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep niet zou hebben ontvangen, wijst het Hof dit verzoek af. De griffier van het Hof heeft dit verweerschrift op 7 augustus 2014 aan belanghebbende verzonden. In de bedoelde pleitnota verwijst belanghebbende naar bijlage 13 van het verweerschrift in hoger beroep, zodat het Hof het niet aannemelijk acht dat belanghebbende dit stuk niet zou hebben ontvangen.
4.2.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur is niet aannemelijk geworden dat de Inspecteur op deze zaak betrekking hebbende stukken die ooit zouden hebben bestaan en thans nog beschikbaar zijn niet heeft ingebracht.
4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat de onder 2.5 genoemde UWV-uitkering in 1997 bij wijze van compromis in de heffing is betrokken, zodat deze in 2006 – het jaar waarin deze uitkering is uitbetaald – niet (wederom) in de heffing kan worden betrokken. Op belanghebbende rust de bewijslast voor deze stelling. Belanghebbende heeft voor deze stelling echter geen begin van bewijs bijgebracht, zodat het Hof deze niet aannemelijk acht. Gelet op eerdere – in de stukken van het geding vermelde – verklaringen van [D], de belastingambtenaar met wie het compromis zou zijn gesloten, heeft het Hof geen behoefte [D] op te roepen teneinde deze als getuige te horen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan belanghebbende tot een totaalbedrag van € 7.415 facturen zijn verzonden door [C]. Van deze facturen is een bedrag van € 5.100 door belanghebbende betaald. De Inspecteur is er bij het opleggen van de aanslag van uit gegaan dat het verschil (€ 2.315) is verrekend met facturen van belanghebbende gericht aan [C] en heeft de omzet van belanghebbende met een gelijk bedrag verhoogd. In de beroepsfase heeft de Inspecteur alsnog afgezien van deze correctie van de omzet en het resultaat uit overige werkzaamheden is met dit bedrag verlaagd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de facturen tot een bedrag van € 2.315 niet als kosten heeft geaccepteerd en dat het resultaat derhalve nogmaals met dit bedrag dient te worden verlaagd. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt. De enige kosten die door de Inspecteur niet in aftrek zijn toegelaten betreffen kosten van telefoon (tot een bedrag van € 850), algemene kosten (tot een bedrag van € 1.500) en kosten van vakliteratuur (tot een bedrag van € 849). Niet aannemelijk is derhalve geworden dat kosten in verband met door [C] verzonden facturen ten onrechte door de Inspecteur zouden zijn gecorrigeerd.
Conclusie
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

5.Kosten

5.1
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
Deze uitspraak is gedaan door mrs. R.A.V. Boxem, voorzitter,
J. van de Merwe en M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
23 juni 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.