ECLI:NL:GHARL:2015:4619

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
200.120.726-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van facturen en aansprakelijkheid van appellant voor werkzaamheden verricht voor eenmanszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Groningen. De zaak betreft de betaling van facturen door [appellant] aan [geïntimeerde] voor werkzaamheden die zouden zijn verricht voor de eenmanszaak van [appellant]. Het hof heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat [appellant] aansprakelijk blijft voor de betaling van de facturen op basis van een overeenkomst van 27 mei 2009. In het vervolg van de procedure heeft [appellant] betwist dat hij tot betaling van bepaalde posten op de factuur gehouden is, met name de posten 'werkzaamheden boekhouding' en 'doorberekende kosten'. Het hof heeft vastgesteld dat de werkzaamheden onder de post 'werkzaamheden boekhouding' zijn verricht na de oprichting van de eenmanszaak, maar dat dit niet automatisch betekent dat deze werkzaamheden in opdracht van de eenmanszaak zijn uitgevoerd. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vordering ter zake van deze werkzaamheden. Ook de doorberekende kosten werden door het hof niet erkend, omdat er geen bewijs was dat deze kosten betrekking hadden op de eenmanszaak. Uiteindelijk oordeelde het hof dat [appellant] slechts een bedrag van € 19,31 aan [geïntimeerde] diende te betalen, en dat het eerdere vonnis van de kantonrechter voor het overige moest worden vernietigd. De proceskosten werden toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.726/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 537520\CV EXPL 12-2345)
arrest van de eerste kamer van 23 juni 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L.H. Haarsma, kantoorhoudend te Tynaarlo,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.C.J. Freijters, kantoorhoudend te Koekange.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 24 maart 2015 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
[appellant] heeft op 21 april 2015 een antwoordakte na tussenarrest genomen. Vervolgens heeft [appellant] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In zijn tussenarrest heeft het hof in r.o. 5.4. onder meer overwogen dat voor zover werkzaamheden door [geïntimeerde] zijn verricht ten behoeve van de eenmanszaak
[eenmanszaak], [appellant] aansprakelijk blijft voor betaling van de facturen op basis van de overeenkomst van 27 mei 2009.
2.2.
[appellant] is vervolgens in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de overgelegde specificatie van de factuur met nummer [1] d.d. 8 juli 2010, waarvan [geïntimeerde] heeft gesteld dat de post "werkzaamheden boekhouding" van in totaal € 1.150,50 en de post doorberekende kosten met vermelding [X] ter hoogte van € 720,00 en € 540,00 zien op werkzaamheden verricht voor de eenmanszaak.
2.3.
[appellant] heeft het volgende aangevoerd. De factuur met nummer [1]
d.d. 8 juli 2010 is slechts voor een bedrag van € 1.527,57 onbetaald gebleven, zodat de gehoudendheid van [appellant] tot betaling van deze factuur niet verder kan strekken dan laatstgenoemd bedrag.
De werkzaamheden onder de post "werkzaamheden boekhouding" ad € 1.150,50 hebben blijkens het gespecificeerde overzicht alle plaatsgevonden in het tijdvak
7 juni 2010 tot en met 23 juni 2010, daarmee na oprichting van [eenmanszaak] De factuur is ook aan [eenmanszaak] gezonden. Logischerwijs zijn de werkzaamheden dan ook verricht voor [eenmanszaak], aldus [appellant].
Met betrekking tot de post "doorberekende kosten [X]" heeft [appellant] betwist dat hij tot betaling is gehouden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij niet bekend is met [X] en dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de betreffende werkzaamheden. Er zijn geen stukken van [X] overgelegd waaruit kan volgen wie opdracht heeft gegeven, welke werkzaamheden zijn verricht en voor wie de werkzaamheden zijn verricht. Een gedeelte groot € 720,- dateert in ieder geval van 3 juni 2010 en daarmee na datum oprichting
[eenmanszaak] [appellant] heeft tot slot aangevoerd dat indien vast komt te staan dat [geïntimeerde] voornoemde werkzaamheden voor zijn eenmanszaak heeft verricht, het ervoor moet worden gehouden dat die werkzaamheden reeds zijn betaald. Van het oorspronkelijke factuurbedrag van € 4.656,92 is een bedrag van € 3.129,35 voldaan. Nu [geïntimeerde] heeft verzuimd aan te geven op welk deel van de factuur dit in mindering is gebracht is het aannemelijk dat met de betaling de "werkzaamheden boekhouding" en de kosten van [X] zijn voldaan.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. De werkzaamheden genoemd op factuur [1] onder "werkzaamheden boekhouding" zijn alle verricht in het tijdvak 7 juni 2010 tot en met
23 juni 2010, dus na oprichting van [eenmanszaak] en de factuur is door [geïntimeerde] verzonden aan [eenmanszaak] Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat de werkzaamheden zijn verricht in opdracht van die vennootschap. Uit de omschrijving "cijfers 1e kw. afwerken + lijst bespreekpunten opstellen" leidt het hof af dat deze post uitsluitend betrekking heeft op de eenmanszaak, nu [eenmanszaak] in het eerste kwartaal van 2010 nog niet was opgericht. Dit betreft een bedrag van € 58,50. [appellant] is, gelet op hetgeen het hof in zijn tussenarrest heeft overwogen, gehouden tot betaling van dit bedrag. Gezien de omschrijving van de overige posten kunnen die betrekking hebben op zowel de eenmanszaak als [eenmanszaak] Met die vaststelling is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] haar vordering ter zake "werkzaamheden boekhouding" op [appellant] voor het overige onvoldoende heeft onderbouwd, temeer nu die werkzaamheden zijn verricht na de oprichting van [eenmanszaak] Dit leidt ertoe dat [appellant] niet gehouden is tot betaling van de daar genoemde bedragen.
Met betrekking tot de doorberekende kosten [X] overweegt het hof, dat nu iedere nadere onderbouwing van die posten ontbreekt - bijvoorbeeld overlegging van de facturen van [X] - en [appellant] de posten betwist, niet kan worden vastgesteld dat deze facturen zien op de eenmanszaak. [appellant] is dan ook niet gehouden tot betaling ervan.
2.5.
Aangezien het hof in r.o. 2.4. heeft geoordeeld dat [appellant] gehouden is tot betaling van de werkzaamheden van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 57,50 dient het hof te beoordelen of dit bedrag reeds is voldaan, zoals door [appellant] is gesteld (r.o. 2.3.). Tussen partijen staat vast dat van het oorspronkelijke factuurbedrag van € 4.656,92 een bedrag van
€ 3.129,35 is voldaan. De factuur ziet op een opeisbare vordering die uit meerdere posten bestaat. Nu niet is gebleken dat [geïntimeerde] heeft aangewezen op welke posten die betaling ziet acht het hof het in de lijn van artikel 6:43 lid 2 BW het meest aangewezen om de betaling naar evenredigheid van de in de factuur genoemde posten toe te rekenen. Dit betekent dat
€ 3.129,35 : € 4.656,92 * 100 = 67% van het door [appellant] te betalen bedrag is voldaan, resteert door [appellant] te betalen: € 58,50 minus € 39,19 = € 19,31.
Bewijsaanbod
2.6.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep in algemene bewoordingen bewijs aangeboden van haar stellingen. Het hof gaat aan dat bewijsaanbod voorbij, nu dat aanbod onvoldoende concreet en specifiek is.
Slotsom
2.7.
Het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling van € 7.306,87 vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de proceskosten. [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van € 19,87 aan [geïntimeerde]. [appellant] heeft bij appeldagvaarding uitvoerbaar bij voorraadverklaring gevorderd. Bij memorie van grieven is dit niet uitdrukkelijk in het petitum herhaald, maar is wel geconcludeerd overeenkomstig het gestelde in de appeldagvaarding. De daar gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal dan ook worden toegewezen.
2.8.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat bij toewijzing van de vordering van [appellant], zij niet in de proceskosten dient te worden veroordeeld, gelet op de slordige wijze van procederen door [appellant]. Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet. Het hoger beroep dient er tevens voor om hetgeen is nagelaten in eerste aanleg alsnog te herstellen. [geïntimeerde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van [appellant] in eerste aanleg en in het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg, nu geen afzonderlijke stukken door hem zijn ingediend vastgesteld op 1/3 van het gebruikelijke tarief voor salaris gemachtigde volgens het liquidatietarief (2,5 punten, tarief € 250,- per punt) =
€ 208,33.
De kosten van [appellant] worden in hoger beroep begroot op € 400,90 voor verschotten en op € 948,- voor salaris advocaat (1,5 punt * tarief I : € 632,-) conform het liquidatietarief.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Groningen van 4 oktober 2012, uitsluitend voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling van € 7.306,87 vermeerderd met de wettelijke handelsrente, de proceskosten en de nakosten;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 19,31 aan [geïntimeerde];
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten aan de zijde van [appellant],
in eerste aanleg begroot op € 208,33 voor salaris gemachtigde en op nihil voor verschotten,
in hoger beroep begroot op € 948,- voor salaris advocaat en op € 400,90 voor verschotten,
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. B.J.H. Hofstee en mr. G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op dinsdag 23 juni 2015.