ECLI:NL:GHARL:2015:4612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
14-00614
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van rechtskundige kosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de vraag of een bedrag aan rechtskundige kosten door belanghebbende kan worden aangemerkt als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden in de inkomstenbelasting. Belanghebbende, die in 2005 als penningmeester was aangesteld door de kerkenraad van [C], heeft kosten van rechtskundige bijstand gemaakt in verband met een geschil met de kerkenraad. De Inspecteur heeft deze kosten niet als aftrekbaar erkend, wat leidde tot een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2009. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is uiteindelijk in hoger beroep gegaan na een ongegrondverklaring door de rechtbank Noord-Nederland.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende betoogd dat zijn werkzaamheden voor de kerkenraad als een bron van inkomen moeten worden gezien, ondanks het ontbreken van een beloning. Het Hof oordeelt dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake was van een bron van inkomen. Het Hof wijst erop dat er geen toezegging is gedaan voor een beloning en dat de voorganger van belanghebbende ook geen vergoeding heeft ontvangen. De kosten voor rechtsbijstand worden niet als aftrekbaar beschouwd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er worden geen proceskosten toegewezen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00614
uitspraakdatum: 24 juni 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juni 2014, nummer AWB 13/2809, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.372 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.535.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft deze bij conclusie van dupliek beantwoord.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B].
1.8
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is in het jaar 2005 aangesteld als penningmeester door de kerkenraad van de [C] te [Z] (hierna: de kerkenraad). Na eerste kennisname van de administratie heeft hij een of meer kritische vragen gesteld over hetgeen hij heeft aangetroffen. Direct daaropvolgend is een geschil ontstaan tussen belanghebbende en de kerkenraad. Zonder dat hij zijn werkzaamheden (verder) feitelijk heeft uitgevoerd is hij ontheven uit zijn functie.
2.2
Het verbreken van de relatie is niet in goede harmonie gegaan. Belanghebbende voelde zich in eer en goede naam aangetast.
2.3
Bij de aanstelling als penningmeester heeft belanghebbende van de kerkenraad noch van de commissie van beheer een geldelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden bedongen. Ook is een dergelijke vergoeding hem niet eenzijdig toegezegd.
2.4
De voorganger van belanghebbende heeft als penningmeester geen beloning voor die werkzaamheden ontvangen.
2.5
Belanghebbende heeft kosten van rechtskundige bijstand gemaakt tot een bedrag van € 3.426 in het kader van de kerkelijke procedure in directe relatie met 2.2 hiervoor. Dat bedrag heeft hij in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 als gift opgevoerd.
2.6
De Inspecteur heeft een nadere voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.732 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.535, waarbij de gift niet in aftrek is toegelaten. Gelijktijdig is een beschikking heffingsrente gegeven naar een te betalen bedrag van € 112. De definitieve aanslag IB/PVV 2009 is overeenkomstig vastgesteld.
2.7
Belanghebbende heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat het bedrag van € 3.426 aangemerkt dient als aftrekbare kosten onder de bron “resultaat uit overige werkzaamheden” betreffende zijn activiteiten als penningmeester.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of het bedrag aan rechtskundige kosten als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking moet worden genomen, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.946 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 21.535.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem aangevangen werkzaamheden voor het kerkgenootschap als een bron van inkomen kwalificeren. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij aldus heeft deelgenomen aan het economische verkeer, voordeel heeft beoogd en dat ook redelijkerwijs kon verwachten. Dat bij de aanvang van de werkzaamheden nog geen afspraak was gemaakt over het toekennen van een beloning en de hoogte daarvan, doet zijns inziens daaraan niet af. De Inspecteur heeft het vorenstaande gemotiveerd bestreden.
4.2
Het Hof is van oordeel dat de bewijslast van feiten en of omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van een bron van inkomen op belanghebbende rust. Belanghebbende is niet geslaagd, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, in het aannemelijk maken van feiten en/of omstandigheden om zijn standpunt te schragen. Daartoe acht het Hof redengevend dat door de kerkenraad geen toezegging is gedaan dat de werkzaamheden zouden worden betaald en dat ook de voorganger van belanghebbende nimmer een betaling heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs uitzicht kon hebben op een financiële beloning voor zijn te verrichten werkzaamheden. Dat hij naar eigen zeggen heeft overwogen een voorstel daartoe te doen, maakt het hiervoor gegeven oordeel niet anders.
4.3
De vraag of de gemaakte advocaatkosten als verlies uit een startende onderneming dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden geduid, behoeft gelet op het vorenstaande geen beantwoording meer.
4.4
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de brief van 12 maart 2010 niet langer relevant is voor de beantwoording van het geschil nu de kosten van rechtsbijstand niet langer als gift worden geclaimd. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen nu de inhoud van deze brief licht werpt op zijn motieven om als penningmeester (onbetaald) werkzaamheden te gaan verrichten.
4.5
Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat de mail van 30 juni 2005 (bijlage bij de conclusie van repliek) in redelijkheid niet zou kan worden gelezen dat deze steun biedt aan het standpunt van belanghebbende dat hij voor zijn werkzaamheden als penningmeester een beloning kon verwachten. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende zijn werkzaamheden niet beroepsmatig maar als vrijwilliger zou gaan verrichten. Belanghebbende heeft zijn andersluidende stelling niet waargemaakt.
4.6
Ook overigens is het Hof van oordeel dat de kosten voor rechtsbijstand het belastbare inkomen uit werk en woning niet raken.
4.7
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. P. van der Wal en
mr. J. Huiskes, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 24 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.