In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot verlenging van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw. De vrouw, geboren in 1925, en de man, geboren in 1928, zijn op 28 november 1957 met elkaar gehuwd geweest en zijn inmiddels gescheiden. De alimentatieverplichting van de man is eerder vastgesteld en de vrouw heeft verzocht om verlenging van deze verplichting met tien jaar, met ingang van 1 februari 2013. De rechtbank Gelderland heeft dit verzoek afgewezen, waarop de vrouw in hoger beroep is gegaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar verzoek om verlenging meer dan drie maanden na het eindigen van de alimentatieplicht heeft ingediend, maar oordeelt dat zij ontvankelijk is in haar verzoek op basis van het overgangsrecht van de Wet Limitering Alimentatie na scheiding. Het hof heeft de grieven van de vrouw besproken en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw haar behoefte niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft de behoefte van de vrouw opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat haar netto behoefte € 1.994,- bedraagt, wat leidt tot een bruto aanvullende behoefte van € 1.443,- per maand.
Het hof heeft de alimentatieplicht van de man verlengd tot 1 februari 2018 en de alimentatie vastgesteld op € 1.443,- per maand, met uitsluiting van wettelijke indexatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.