In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die de navorderingsaanslagen voor de jaren 2008 en 2009 had vernietigd. De belanghebbende, eigenaar van een bedrijfspand dat verhuurd wordt aan een taxicentrale, had in haar aangiften voor de inkomstenbelasting de waarde van het pand in box 3 (sparen en beleggen) opgenomen. De Inspecteur stelde echter dat de opbrengsten uit de verhuur in box 1 (inkomen uit werk en woning) moesten worden belast. Na een boekenonderzoek in 2010 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen opgelegd, die door de belanghebbende werden betwist. De Rechtbank verklaarde de beroepen van de belanghebbende gegrond en vernietigde de navorderingsaanslagen. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.
In het hoger beroep na verwijzing was de centrale vraag of de belanghebbende redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van een fout in de belastingaanslagen en of de Inspecteur het vertrouwen had gewekt dat het bedrijfspand in box 3 zou worden belast. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende bij ontvangst van de aanslagen had moeten begrijpen dat er een fout was gemaakt, en dat de Inspecteur niet voldoende had aangetoond dat er een bewuste standpuntbepaling was geweest over de fiscale behandeling van het bedrijfspand. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en bevestigde de uitspraken van de Inspecteur.