ECLI:NL:GHARL:2015:4566

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
200.164.261
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaar bij voorraad verklaring in civiele zaak over koopovereenkomst en chalet

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen een appellant, wonende in België, en de besloten vennootschap Monarch Recreatie B.V. over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor een kavel met chalet. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat de koopovereenkomst was gesloten en had de vorderingen van de appellant afgewezen, terwijl de vorderingen van Monarch in reconventie werden toegewezen. De appellant ging in hoger beroep en vroeg het hof om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis van de rechtbank te schorsen, op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Het hof overwoog dat bij de beoordeling van de schorsingsvordering de belangen van partijen moeten worden afgewogen. De appellant stelde dat de tenuitvoerlegging van het vonnis hem in een financiële noodtoestand zou brengen, aangezien hij een restantkoopsom van € 92.000 en € 50.000 voor de kavel moest betalen. Bovendien had Monarch geen documenten verstrekt die overeenkwamen met de gemaakte afspraken. Het hof concludeerde dat de appellant, als consument, een zwaarder belang had bij het behoud van de bestaande toestand dan Monarch, die als professionele partij werd beschouwd. Het hof besloot de vordering van de appellant tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring toe te wijzen en veroordeelde Monarch in de kosten van het incident.

De zaak werd vervolgens verwezen naar de roldatum voor memorie van antwoord, waarbij het hof verdere beslissingen aanhield. Dit arrest werd uitgesproken op 23 juni 2015 door de drie rechters van de derde kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.261
(zaaknummer rechtbank Gelderland 261086)
arrest van de derde kamer van 23 juni 2015
in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] (België),
appellant,
eiser in het incident,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. B. Poort,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Monarch Recreatie B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
hierna: Monarch,
advocaat: mr. G. Janssen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen) van 27 november 2013 (comparitievonnis) en 19 maart 2014 (verwijzingsvonnis) en het eindvonnis van 23 juli 2014 van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen, die tussen [appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie en Monarch als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie zijn gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 oktober 2014,
- de memorie van grieven, tevens incidentele memorie ex artikel 351 Rv en tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis,
- de memorie van antwoord in het incident.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
In deze zaak gaat het, kort samengevat, om de vraag of [appellant] van Monarch een kavel met chalet heeft gekocht en zo ja, onder welke voorwaarden en bedingen de overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen en tevens de inhoud van de overeenkomst beoordeeld. Daarop heeft zij de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie van Monarch tot nakoming toegewezen.
3.2
[appellant] is daartegen in hoger beroep gegaan. Op de hierna te noemen gronden stelt hij dat nakoming van hem (thans) niet verlangd kan worden en heeft hij daartoe onderhavige incidentele vordering ingesteld.
3.3
Op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen. [appellant] vordert dat het hof de tenuitvoerlegging schorst van het vonnis van 23 juli 2014.
3.4
Het hof stelt bij de beoordeling van de incidentele vordering het volgende voorop.
Indien in een dagvaardings- of een verzoekschriftprocedure, in hoger beroep dan wel in cassatie, een vordering respectievelijk een verzoek wordt gedaan om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een beslissing die in een vorige instantie is gegeven, te schorsen, heeft het volgende te gelden.
(i) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling kreeg.
(ii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing.
(iii) Indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser of verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(iv) Indien een dergelijke beslissing ontbreekt doordat de rechter in vorige instantie geen gemotiveerde beslissing op die vordering of dat verzoek heeft gegeven geldt de hiervoor onder (iii) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i)-(ii) vermelde.
3.5
Bij de hiervoor in 3.3.1 onder (i) vermelde belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter in vorige instantie de vordering of het verzoek toewijsbaar heeft geoordeeld, en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen (vgl. Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 30).
3.6
In het onderhavige geval heeft de rechter in het bestreden vonnis geen gemotiveerde beslissing genomen op het verzoek van Monarch om de uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof zal de vordering van [appellant] tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de uitgesproken veroordeling dan ook beoordelen aan de hand van de onder 3.4 sub (i) en (ii) vermelde maatstaven. Het hof zal dan ook nagaan of het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van Monarch. In dit verband weegt het hof de navolgende feiten en omstandigheden mee.
3.7
Het gaat hier om een veroordeling tot betaling van een restantkoopsom van € 92.000 en € 50.000 voor de kavel alsmede de medewerking aan het passeren van een notariële akte ter zake de kavel met chalet. Tenuitvoerlegging vergt van [appellant] een flinke financiële inspanning. Daarnaast voert [appellant] aan dat Monarch hem na het vonnis nog immer geen (koopovereenkomst, beheerovereenkomst en) leveringsakte heeft gestuurd die spoort/sporen met hetgeen partijen zijn overeengekomen. Medewerking aan het transport op basis van een akte waarvan de inhoud niet overeenstemt met de gemaakte afspraken waardoor [appellant] wordt gebonden aan bepalingen waarmee hij niet heeft ingestemd brengt, evenals de financiële verplichting, een noodtoestand teweeg, aldus [appellant]. Het hof merkt hierbij op dat de rechtbank blijkens rov. 7.22 heeft geoordeeld dat Monarch, kort samengevat, niet erg zorgvuldig omgaat met de schriftelijke vastlegging van afspraken.
3.8
In dit kader is nog van belang dat [appellant] in deze als consument heeft te gelden en Monarch als een professionele partij. Een en ander leidt het hof tot de slotsom dat [appellant] op dit moment een zwaarwegender belang heeft bij het behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist dan het belang van Monarch. Daarbij neemt het hof in ogenschouw dat Monarch in randnummers vijf en zes van haar antwoord in het incident heeft aangeboden niet tot executie over te gaan indien [appellant] zekerheid of een bankgarantie stelt. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat uitstel van de executie van het bestreden vonnis voor haar niet onoverkomelijk is. Overigens ziet het hof geen aanleiding [appellant] thans de veroordelen tot zekerheidsstelling.
Slotsom
3.9
De vordering in het incident zal worden toegewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Monarch in de kosten van het incident veroordelen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
schorst de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van 23 juli 2014 van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen;
veroordeelt Monarch in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 4 augustus 2015 voor memorie van antwoord;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, L.F. Wiggers-Rust en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.