ECLI:NL:GHARL:2015:4560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
200.157.947
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de nalatenschap en legitieme portie tussen erfgenamen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van een erflaatster die op 5 februari 2008 is overleden, met zes nog in leven zijnde kinderen, waaronder de appellant en geïntimeerde. De erflaatster had in haar testament van 24 april 1970 de geïntimeerde benoemd tot enig erfgenaam. De appellant, die onterfd was, heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie en heeft de notaris verzocht om inzage in de nalatenschap. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellant afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan met vijf grieven. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant recht heeft op inzage in de bescheiden die nodig zijn voor de berekening van zijn legitieme portie, maar heeft ook geoordeeld dat de geïntimeerde niet verplicht is om een boedelbeschrijving op te maken. Het hof heeft de vorderingen van de appellant voor een groot deel afgewezen, maar heeft wel de legitieme aanspraak van de appellant vastgesteld op € 1.900,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 december 2014. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.947
(zaaknummer rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo, 147088)
arrest van de zesde kamer van 23 juni 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant, hierna: [appellant],
advocaat: mr. P.G. Knoppers,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde, hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Drost.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
4 juni 2014 dat de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Almelo, tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 september 2014,
- het anticipatie-exploot van 13 oktober 2014,
- de memorie van grieven, tevens wijziging van eis, met producties (1-4),
- de memorie van antwoord, tevens bezwaar tegen wijziging van eis,
- een akte van [appellant].
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Dit geschil betreft de afwikkeling van de nalatenschap van [de erflaatster] (hierna: erflaatster), die op 5 februari 2008 is overleden met achterlating van zes nog in leven zijnde kinderen, onder wie [geïntimeerde] en [appellant]. Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij haar testament van 24 april 1970. Zij heeft daarin [geïntimeerde] tot haar enig en algeheel erfgenaam benoemd.
3.2
[appellant] heeft bij brief van 15 april 2008 aan [de notaris], notaris te [plaatsnaam] (hierna: de notaris) geschreven:
“Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 4 april 2008 deel ik u mee dat ik niet berust in de onterving en derhalve aanspraak maak op mijn erfdeel.”.
[appellant] vraagt de notaris verder hem een aantal nadere in deze brief genoemde stukken te verstrekken. De notaris deelt vervolgens bij brief van 18 april 2008 aan [appellant] mee dat hij [geïntimeerde] ervan op de hoogte heeft gesteld dat [appellant] een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster en hem heeft verzocht de gevraagde gegevens te verstrekken.
3.3
De notaris heeft bij brief van 7 november 2008 aan de toenmalige advocaat van [appellant] een overzicht gegeven van de samenstelling van de nalatenschap van erflaatster op dat moment en heeft geconcludeerd dat het zuiver saldo van de nalatenschap voor zover op dat moment bekend € 500,- negatief is. De notaris heeft verder in deze brief onder verwijzing naar een daarbij ingesloten kopie van een akte van bedrijfsoverdracht en verdeling van de boedel [de boedel] aan [appellant] meegedeeld dat erflaatster aan [geïntimeerde] een schenking heeft gedaan van in totaal ƒ 60.093,05 (€ 27.269,-) en dat voor zover hem of [geïntimeerde] bekend, door erflaatster geen andere schenkingen zijn gedaan. Ten slotte heeft hij de omvang van de legitieme portie becijferd op € 1.900,- (1/14e x (€ 27.269 - € 500,-), behoudens eventueel achteraf nog opkomende schulden of kosten of achteraf blijkende schenkingen. [appellant] heeft hiermee niet ingestemd en heeft tot op heden geen betaling ontvangen.
3.4
[appellant] heeft, kort weergegeven, in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] als enig erfgenaam primair op grond van artikel 4:78 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op grond van artikel 843a Wetboek van Rechtsvordering (Rv) te veroordelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van de in de dagvaarding opgesomde stukken en wel binnen twee weken op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.5
[appellant] komt in hoger beroep met vijf grieven, genummerd I tot en V, op tegen deze beslissing van de rechtbank en vordert na vernietiging van het bestreden vonnis [geïntimeerde] alsnog te veroordelen - primair op grond van artikel 4:78 lid 1 BW, subsidiair op grond van artikel 843a Rv - tot inzage, afschrift of uittreksel van de onder I en II in het petitum van het appelschrift genoemde stukken en informatie en te bepalen dat [geïntimeerde] daaraan binnen twee weken na het te wijzen arrest moet voldoen op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Daarnaast heeft [appellant] zijn eis vermeerderd. Hij vordert tevens dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om een overzicht te geven van alle giften door erflaatster waaronder tevens een overzicht van de aan de overige legitimarissen uitgekeerde bedragen zodat daaruit mogelijk gedane giften kunnen worden afgeleid. Tevens vordert hij dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot uitbetaling van de door het hof in goede orde vast te stellen legitieme portie aan hem, te vermeerderen met de daarover verschuldigde (wettelijke) rente vanaf de dag van overlijden van erflaatster tot aan de dag der algehele voldoening. [geïntimeerde] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.6
Het hof is van oordeel dat het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de vermeerdering van eis door [appellant] ongegrond is. [appellant] heeft gelet op artikel 353 in samenhang met artikel 130 Rv het recht als oorspronkelijk eiser in eerste aanleg zijn eis in hoger beroep te vermeerderen. Naar het oordeel van het hof verzetten de eisen van de goede procesorde zich niet tegen deze vermeerdering van eis, nu [geïntimeerde] daardoor niet onredelijk wordt bemoeilijkt in zijn verdediging en dit geding daardoor ook niet onredelijk wordt vertraagd. Zowel de vorderingen op grond van artikel 4:78 BW en 843a Rv als de vordering tot uitbetaling van de legitieme portie ziet op de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en betreft hetzelfde feitencomplex.
3.7
Anders dan [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat de rechtsvordering tot uitkering van de legitieme portie verjaart door verloop van 20 jaar, nu de wet niet anders bepaalt (artikel 3:306 BW). De lopende verjaringstermijn, die is aangevangen in 2008, is nog niet verstreken. Het bepaalde in artikel 3:308 BW is hier, anders dan [geïntimeerde] stelt, niet van toepassing.
3.8
De grieven beogen de vorderingen op grond van artikel 4:78 BW en 843a Rv in volle omvang in hoger beroep aan de orde te stellen. Het hof zal beoordelen of [geïntimeerde] in het geval een of meer grieven zouden slagen op grond van deze bepalingen gehouden is de gevraagde stukken en informatie te geven.
3.9
Op grond van artikel 4:78 BW kan [appellant] als legitimaris jegens [geïntimeerde] als erfgenaam aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft en dient [geïntimeerde] hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen te verschaffen. Het hof overweegt dat uit de bewoordingen ‘alle daartoe strekkende inlichtingen’ in artikel 4:78 lid 1 BW afgeleid kan worden dat dit begrip weliswaar zo ruim als mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
Het hof zal de gevraagde stukken en informatie aan de hand van de opsomming van [appellant] in de memorie van grieven (a. tot en met j.) toetsen aan dit uitgangspunt en daarbij het verweer van [geïntimeerde] betrekken:
a.
Boedelbeschrijving.
[geïntimeerde] is als erfgenaam niet verplicht ten behoeve van [appellant] als legitimaris over te gaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving; hij dient wel een overzicht van de goederen en de schulden op de sterfdatum te verstrekken. Gelet op het gemotiveerde en niet weersproken verweer van [geïntimeerde] dat aan [appellant] door tussenkomst van de notaris inzage is gegeven in en stukken zijn verstrekt die nodig zijn voor de berekening van zijn legitieme portie, dat deze stukken ongeveer vier jaar ter inzage hebben gelegen bij de notaris en dat [geïntimeerde] bereid is deze stukken opnieuw bij de notaris ter inzage te leggen, zal het hof dit onderdeel van de vordering afwijzen. Nu aan [appellant] ruim de gelegenheid is geboden en andermaal wordt geboden kennis te nemen van stukken waarvan hij in deze procedure inzage en afschrift verlangt, valt niet in te zien welk belang hij heeft bij dit onderdeel van zijn vordering.
Bankafschriften
[geïntimeerde] dient aan [appellant] slechts die bankafschriften te verstrekken die nodig zijn voor het bepalen van het saldo op de sterfdatum van erflaatster. In het algemeen is daartoe voldoende het afschrift dat het verloop van de bankrekening op die datum toont of een print van de internetpagina met de gegevens op die datum. Gelet op het hiervoor onder a weergegeven verweer van [geïntimeerde] en het eveneens onweersproken verweer dat de bankafschriften vanaf 2003 bij de notaris voor [appellant] ter inzage hebben gelegen, valt niet in te zien welk belang hij bij dit onderdeel van zijn vordering heeft, zodat het hof dit zal afwijzen.
Levensverzekeringen en koopsompolissen
[geïntimeerde] heeft [appellant] meegedeeld dat voor zover hem bekend de erflaatster geen levensverzekeringen of koopsompolissen had. [appellant] heeft geen enkele aanwijzing gegeven dat erflaatster deze wel had. Dit onderdeel zal bij gebreke van (voldoende onderbouwd en gespecificeerd) belang worden afgewezen.
Uitkeringen van de voormalige melkfabriek te Boekelo
Dat gegevens of documenten betreffende deze uitkering (gedaan rond 1975/1976) relevant zouden kunnen zijn voor de berekening van de legitieme portie van [appellant] is niet gebleken. Bovendien heeft [geïntimeerde] [appellant] al meegedeeld dat hij de door [appellant] gevraagde gegevens niet heeft aangetroffen in de administratie van erflaatster. Dit onderdeel zal bij gebrek aan (voldoende onderbouwd en gespecificeerd) belang worden afgewezen.
Uitkeringen voormalige meelleverancier A.B.T.B. te Haaksbergen
Dit onderdeel wordt afgewezen op dezelfde grond als onderdeel d.
Giften
Nu [geïntimeerde] aan [appellant] door tussenkomst van de notaris de gevraagde informatie omtrent giften heeft verschaft, heeft hij geen belang meer bij dit onderdeel. Het hof zal dit onderdeel afwijzen.
Rente geldlening erflaatster en [geïntimeerde]
heeft aan [appellant] al meegedeeld dat hij geen rente was verschuldigd over het door hem van erflaatster geleende bedrag, hetgeen onvoldoende gemotiveerd betwist is door [appellant], zodat ook dit onderdeel bij gebrek aan enig belang van [appellant] zal worden afgewezen.
Informatie besteding ledenkapitaal van de melkinrichting en de Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging
[geïntimeerde] heeft aan [appellant] meegedeeld, dat hij geen informatie heeft over deze besteding. Ook dit onderdeel strandt derhalve bij gebrek aan (voldoende onderbouwd en gespecificeerd) belang.
i.
Opgave betalingen aan legitimarissen
Niet valt in te zien dat deze opgave, voor zover dergelijke betalingen al zijn gedaan, relevant kan zijn voor de berekening van de legitieme portie van [appellant].
Alle overige informatie die van belang kan zijn voor berekening legitieme portie
Gelet op het verweer dat [geïntimeerde] alle hem bekende informatie heeft verstrekt, bestaat ook geen belang bij dit onderdeel van de vordering.
3.1
Nu op grond van het vorenstaande niet is komen vast te staan dat [appellant] daarbij een rechtmatig belang heeft, kan ook artikel 843a Rv niet leiden tot toewijzing van deze vordering.
3.11
De grieven onder I tot en met V kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, zodat het hof dat vonnis zal bekrachtigen. De vordering van [appellant] om het in deze te wijzen arrest te waarmerken als Europese executoriale titel wordt afgewezen bij gebreke van belang daarbij.
3.12
Nu het hof [geïntimeerde] niet zal veroordelen nadere informatie of stukken aan [appellant] te verschaffen, zal het hof overeenkomstig de wens van [appellant] in goede orde de legitieme aanspraak van [appellant] vaststellen. Het hof baseert zich daarbij met toepassing van artikel 21 Rv op de berekening van de notaris. Nu geen van partijen andere of nadere gegevens heeft overgelegd en [appellant] ook al ten tijde van het instellen van zijn vordering tot uitkering van de legitieme portie kon beschikken over alle door hem verlangde informatie maakt het hof de gevolgtrekkingen die het geraden acht en gaat het hof uit van die berekening. Het hof stelt aldus de legitimaire aanspraak van [appellant] vast op € 1.900,- en zal [geïntimeerde] veroordelen aan [appellant] dit bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2014 (datum memorie van grieven en vermeerdering van eis), nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] eerder in verzuim was.

4.Slotsom

4.1
De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis van 4 juni 2014, zodat dit zal worden bekrachtigd.
4.2
Het hof zal de vordering die is gedaan bij vermeerdering van eis toewijzen als onder 3.12 is overwogen. Nu daartegen geen verweer is gevoerd zal het hof op vordering van [appellant] deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.3
Nu partijen over en weer voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Almelo, van 4 juni 2014;
veroordeelt [geïntimeerde] aan [appellant] € 1.900,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
verklaart dit arrest (voor zover het de hiervoor vermelde veroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.