ECLI:NL:GHARL:2015:4559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
200.156.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over koopoptie en rechtsmacht in aandeelhoudersovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in kort geding tussen River2Sea B.V. en meerdere andere partijen, waaronder Did It B.V. en Stichting Administratiekantoor Werknemersparticipatie Organic Assistance. De kern van het geschil betrof de vraag of er een koopoptie was overeengekomen in de aandeelhoudersovereenkomst tussen River2Sea en de andere aandeelhouders van Organic Assistance. River2Sea stelde dat zij het recht had om aandelen te kopen, terwijl de andere partijen dit betwistten en aanvoerden dat er enkel sprake was van een eerste recht van koop.

Het hof oordeelde dat om te kunnen vaststellen of er daadwerkelijk een koopoptie was overeengekomen, nader feitenonderzoek nodig was. Dit was niet mogelijk in het kader van een kort geding, dat zich niet leent voor uitgebreid bewijs. Het hof bevestigde dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht had geoordeeld dat de vorderingen van River2Sea niet konden worden toegewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de andere aandeelhouders hun aandelen te koop hadden aangeboden.

Daarnaast werd er een vraag van rechtsmacht behandeld, waarbij het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om het geschil te beoordelen, mede op basis van een forumkeuzebeding in de aandeelhoudersovereenkomst. De grieven van River2Sea in het principaal en incidenteel hoger beroep werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij River2Sea werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.155
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 265355)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 23 juni 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
River2Sea B.V.,
gevestigd te Meppel,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: River2Sea,
advocaat: mr. P. van Dijk,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDit It B.V.,gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

hierna: Did It,
advocaat: mr. M.J. van Joolingen,
2. de stichting
Stichting Administratiekantoor Werknemersparticipatie Organic Assistance,
gevestigd te Barneveld,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: Stak,
advocaat: mr. J.J.M. van Mierlo,
3.
[geïntimeerde sub 3],
wonende te [plaatsnaam] (België),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 3],
niet verschenen,
4. de vennootschap naar Italiaans recht
[geïntimeerde sub 4],
gevestigd te [plaatsnaam] (Italië),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 4],
advocaat: mr. P. Haas,
5.
[geïntimeerde sub 5],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde sub 5],
advocaat: mr. M.J. van Joolingen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Organic Assistance B.V.,
gevestigd te Terschuur,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
hierna: Organic Assistance,
advocaat: mr. M.J. van Joolingen.
Geïntimeerden in het principaal hoger beroep gezamenlijk worden aangeduid als Did It c.s.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen River2Sea als eiseres en Did It c.s. als gedaagde in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 23 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de exploiten van dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 augustus 2014, met grieven;
  • de conclusie van eis overeenkomstig de inhoud van de appeldagvaarding;
  • de verstekverlening jegens [geïntimeerde sub 3];
  • de memorie van antwoord van Did It, [geïntimeerde sub 5] en Organic Assistance;
  • de memorie van antwoord van Stak;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde sub 4];
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities; ter gelegenheid van de pleidooien is akte verleend van de door River2Sea en [geïntimeerde sub 4] ten behoeve van de pleidooien ingediende producties en door River2Sea gedane wijziging van eis.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Organic Assistance had tot 1 september 2011 als aandeelhouders Did It, Stak, [geïntimeerde sub 4], [geïntimeerde sub 3] en [de aandeelhouder] (hierna: [de aandeelhouder]).
3.2
[geïntimeerde sub 5] is enig bestuurder van Organic Assistance, bestuurder-aandeelhouder van Did It en voorzitter van het bestuur van Stak.
3.3
River2Sea en [de vennoot] (hierna: [de vennoot]) zijn de vennoten van River2Sea VOF.
3.4
Organic Assistance en River2Sea VOF hebben in mei 2011 een managementovereenkomst gesloten (hierna: de managementovereenkomst), waarbij Organic Assistance aan River2Sea VOF opdracht heeft gegeven om, in de persoon van [de vennoot], werkzaamheden te verrichten in de functie van commercieel directeur.
3.5
Op 31 mei 2011 is, als bijlage bij de managementovereenkomst, een aandeelhoudersovereenkomst opgesteld (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst). In de aanhef en aan het slot (ter plaatse van de ondertekening) van de aandeelhoudersovereenkomst worden als partij bij de overeenkomst genoemd Did It, Stak, [de aandeelhouder], [geïntimeerde sub 3], [geïntimeerde sub 4], Organic Assistance en River2Sea. De aandeelhoudersovereenkomst is ondertekend door of namens Did It, Stak, [de aandeelhouder], [geïntimeerde sub 3] en River2Sea. Daarnaast is het stuk ondertekend door [geïntimeerde sub 4], die zijn handtekening heeft voorzien van het bedrijfsstempel van [geïntimeerde sub 4].
3.6
Artikel 1 van de aandeelhoudersovereenkomst luidt als volgt:

Artikel 1: Koop en verkoop van de aandelen
River2Sea zal op 1 september 2011 (de “Closing”) 5% van de aandelen in het kapitaal van de Vennootschap kopen, corresponderend met 662 aandelen (…).”
3.7
Artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst luidt als volgt:

Artikel 2: Recht koop en verkoop van aandelen
Onder de opschortende voorwaarde dat de Management Overeenkomst tussen Riverzsea V.O.F. en de Vennootschap van kracht is, zal River2Sea na Closing het eerste recht van koop en verkoop op de overige aandelen in het kapitaal van de Vennootschap (“
Overige Aandelen”) hebben tegen de prijs van de Vennootschap per 1 januari 2011 ad € 7.000.000, verhoogd dan wel verlaagd met de mutatie in het eigen vermogen van de Vennootschap vanaf 1 januari 2011 tot de datum van overdracht van de Overige Aandelen (de “
Tweede Closing”).
(…)
Op eerste verzoek van River2Sea zullen de Aandeelhouders en de Vennootschap, de Overige Aandelen binnen 2 maanden aan River2Sea verkopen en leveren, welke River2Sea zal kopen en aanvaarden door middel van het passeren van een notariële akte.”
3.8
Artikel 5 van de aandeelhoudersovereenkomst luidt als volgt:

Artikel 5: Toepasselijk recht en rechtsmachtOp deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die ontstaan naar aanleiding van, of die voortvloeien uit, deze overeenkomst worden in eerste instantie beslecht door de rechtbank te Arnhem.”
3.9
Een concept van de aandeelhoudersovereenkomst (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg) luidt onder meer als volgt:
“River2Sea B.V. heeft het eerste recht van koop op de overige aandelen O.A. van DID-IT BV. De te hanteren formule is de waarde per 1 januari 2011 ad € 7.000.000 (100% waarde) te verhogen met de mutatie in het eigen vermogen vanaf deze datum. (…)”
Daarbij staat als commentaar van [de vennoot]:
“Aanvulling: Er moet dus een aandeelhoudersovereenkomst komen waarin de andere aandeelhouders dus afzien van hun statutaire rechten met betrekking tot de eerste koop. Volgens mij zouden we het ook zo formuleren dat River2Sea B.V. het recht heeft om de aandelen te kopen tegen de waarde volgens de formule en dat DID-IT BV dan moet leveren. Dit klopt toch?”
Daarop heeft [de adviseur] (adviseur van Organic Assistance) genoteerd:
“Ja dat is juist. Overigens lijkt in dit document de termijn van 3 jaar verdwenen. Dat lijkt me niet verstandig, gelet op de voorgestelde waarde. Ook de andere aandeelhouders zullen zich niet ongelimiteerd willen binden”
3.1
Een e-mail d.d. 26 april 2011 van [de aandeelhouder] aan [de vennoot], met cc [geïntimeerde sub 5], (productie 1 bij dagvaarding in hoger beroep) luidt onder meer als volgt:
“We hebben de paasdagen (…) direct maar gebruikt om jouw mail even langs [de adviseur] te sturen. Ziehier zijn opmerkingen in jouw tekst. Leek me makkelijk dit zo door te sturen zodat jij dat mee kan nemen naar jouw adviseurs. Overigens worden de aandelen niet uitsluitend door Did it geleverd maar in principe door alle bestaande aandeelhouders.”
Bij e-mail van dezelfde datum aan [de aandeelhouder], met cc [geïntimeerde sub 5], reageert [de vennoot] onder meer als volgt:
“2. Call-optie zonder einddatum (zoals in jullie laatste voorstel stond).
Chris stelt hier een beperking in voor, die wij eerder bewust hadden geschrapt.
Lijkt mij een herhaling van zetten.”
Daarop reageert [de aandeelhouder] bij e-mail van 27 april 2011 onder meer als volgt:
“2. Klopt
Dus aan Poppe voor het definitieve woord in deze.”
3.11
Bij e-mail van 26 november 2013 informeert [geïntimeerde sub 5] [de vennoot] over de interesse in overname van Organic Assistance door een Indiase partij en over een verzoek van Triodos tot participatie (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg). [geïntimeerde sub 5] besluit deze e-mail als volgt:
“Jij zou moeten nadenken over hoe je deze 2 ontwikkelingen ziet en wat je voor jezelf als scenario verkiest.”
[de vennoot] reageert daarop als volgt:
“(…) Hoe zie jij mijn optie in dit verband? Volgens mij heb ik het recht van eerste koop.”
Daarop antwoordt [geïntimeerde sub 5] als volgt:
“Dat klopt en vandaar ook mijn laatste zin in de mail.
Recht van koop uitoefenen of laten passeren is de vraag!”
3.12
Een e-mail van eveneens 26 november 2013 van [geïntimeerde sub 5] aan [de vennoot] (productie 6 zijdens Did It, Organic Assistance en [geïntimeerde sub 5] bij pleidooi in eerste aanleg) luidt onder meer als volgt:
“Er is interesse om aandelen te kopen en het bod is zoals bekendgemaakt. Recht van eerste koop betekent dat je onder gelijke voorwaarden voorrang hebt. De vraag is dus simpel: wil je dat recht uitoefenen op deze prijs of wil je dat niet?
Er is dus geen sprake van een koopoptie voor zover mijn kennis gaat en dus ook geen reden je verzoek in te willigen om geen transactie (onder alle gebruikelijke voorbehouden en procedures) te bespreken en toe te zeggen.”
3.13
Bij brief van 31 december 2013 (productie 15 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde sub 5] namens Organic Assistance de managementovereenkomst opgezegd.
3.14
Een brief d.d. 6 januari 2014 van [de vennoot] namens River2Sea VOF aan Organic Assistance (productie 16 bij dagvaarding in eerste aanleg) luidt onder meer als volgt:
“River2Sea VOF ziet geen reden om deze overeenkomst te wijzigen dan wel te beeindigen en houd daarom vast aan de lopende afspraken, waaronder de bonusregeling en de optie tot koop van de aandelen Organic Assistence B.V.”
3.15
Een brief d.d. 8 januari 2014 van [geïntimeerde sub 5] namens Organic Assistance aan River2Sea VOF (productie 17 bij dagvaarding in eerste aanleg) luidt onder meer als volgt:
“De opzegging heeft tot gevolg dat de optie tot koop van aandelen in OA, zoals opgenomen in artikel 2 van de overeenkomst met aandeelhouders van 31 mei 2011, ook per die datum vervalt.”
3.16
Een brief d.d. 20 januari 2014 van [de vennoot] namens (onder andere) River2Sea aan Organic Assistance (productie 18 bij dagvaarding in eerste aanleg) luidt onder meer als volgt:
“River2Sea BV oefent hierbij haar kooprecht uit dat is vastgelegd in art. 2 van de ‘Overeenkomst tussen aandeelhouders’ d.d. 31 mei 2011 (…). Zij heeft hierdoor derhalve de “overige aandelen” Organic Assistance B.V. zoals in genoemd artikel aangegeven gekocht, voor de prijs zoals die in het artikel is gedefinieerd. Alle aandeelhouders stel ik van deze koopovereenkomst in kennis.”

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Partijen hebben zich niet verzet tegen de wijziging van eis. Het hof ziet ook ambtshalve geen reden om de eiswijziging, die in wezen van een vermindering van eis betreft, niet toe te staan. Het hof zal daarom op de gewijzigde eis recht doen, ook - nu het gaat om een vermindering van eis - ten opzichte van de niet verschenen [geïntimeerde sub 3].
4.2
River2Sea heeft zich in de kern genomen op het standpunt gesteld dat zij met de andere aandeelhouders van Organic Assistance een koopoptie is overeengekomen (artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst, r.o. 3.7) en dat zij deze koopoptie ook heeft uitgeoefend. De andere aandeelhouders zijn daarom volgens River2Sea gehouden om hun aandelen Organic Assistance aan River2Sea te leveren tegen de in de aandeelhoudersovereenkomst afgesproken koopprijs. River2Sea heeft daartoe - zakelijke samengevat - gevorderd dat [geïntimeerde sub 5] wordt bevolen om aan de accountant van Organic Assistance opdracht te geven op basis van de jaarrekening 2013 advies uit te brengen over de koopsom als bedoeld in artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst, dat [geïntimeerde sub 5] en Organic Assistance wordt verboden voor het eigen vermogen of de omzet- en winstpotentie van Organic Assistance nadelige rechtshandelingen te verrichten die niet als gebruikelijke going-concern handelingen kunnen worden aangemerkt zolang de aandelen niet aan River2Sea zijn geleverd, en dat de andere aandeelhouders (Did It, Stak, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4]) worden veroordeeld om hun aandelen in Organic Assistance aan River2Sea over te dragen. De vorderingen van River2Sea zijn door de voorzieningenrechter afgewezen. Hij heeft daartoe, nadat hij zich bevoegd had verklaard om ook van de vorderingen voor zover gericht tegen de buitenlandse partijen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] kennis te nemen, zakelijk samengevat overwogen dat voldoende aannemelijk is dat partijen hebben beoogd een eerste recht van koop voor River2Sea overeen te komen, en dus niet een koopoptie. Omdat gesteld noch gebleken is dat de andere aandeelhouders hun aandelen op enig moment te koop hebben aangeboden dan wel dat daarop een bod is uitgebracht, heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.
4.3
De zaak heeft - voor zover het de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] betreft - een internationaal karakter, waardoor het hof zich allereerst gesteld ziet voor de vragen betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht.
4.4
De regels van internationaal bevoegdheidsrecht zijn van openbare orde, zodat het hof gehouden is ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te onderzoeken. Bovendien richten de grieven in het incidenteel hoger beroep zich uitdrukkelijk tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij bevoegd is om ook het geschil tussen River2Sea en [geïntimeerde sub 4] te beoordelen.
4.5
Op grond van de hoofdregel van artikel 2 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo) dient River2Sea [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] in beginsel voor de Belgische respectievelijk Italiaanse rechter op te roepen en is de Nederlandse rechter onbevoegd om van de vorderingen jegens hen kennis te nemen. Dat is - onder andere - anders indien partijen bij forumkeuzebeding zijn overeengekomen dat de Nederlandse rechter bevoegd is (artikel 23 EEX-Vo).
4.6
In artikel 5 van de aandeelhoudersovereenkomst is een dergelijke forumkeuze opgenomen. Tussen River2Sea en [geïntimeerde sub 3] is niet in geschil dat [geïntimeerde sub 3] bij dit beding partij is. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om het geschil tussen River2Sea en [geïntimeerde sub 3] te beoordelen. Tussen River2Sea en [geïntimeerde sub 4] is wel in geschil of het forumkeuzebeding tussen hen geldt. [geïntimeerde sub 4] heeft zich op het standpunt gesteld dat niet zij maar [geïntimeerde sub 4] in persoon partij is bij de aandeelhoudersovereenkomst, zodat zij ook geen partij is bij het forumkeuzebeding.
4.7
Of het forumkeuzebeding tussen River2Sea en [geïntimeerde sub 4] geldt, kan het hof onbeoordeeld laten. Ook artikel 6 EEX-Vo bevat uitzonderingen op de hoofdregel van art. 2 EEX-Vo. Ingevolge de aanhef en onder 1 van dit artikel kan, indien sprake is van meer dan één verweerder, een partij worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, indien er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, dient rekening te worden gehouden met alle noodzakelijke elementen van de zaak, waartoe de rechtsgrondslagen van de vorderingen in beschouwing moeten worden genomen. Het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ moet ruim worden uitgelegd, en omvat alle gevallen waarin gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer gelegd worden. Niet is vereist dat de te geven beslissing slechts jegens alle betrokken partijen samen kan worden gegeven. In dit geval berusten de vorderingen van River2Sea op de aandeelhouders Did It, Stak, [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 4] alle op dezelfde grondslag, namelijk nakoming van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst. River2Sea beroept zich ten aanzien van deze verweerders op dezelfde feitelijke en juridische situatie en vraagt ten aanzien van deze verweerders eenzelfde beslissing, namelijk levering van hun aandelen in Organic Assistance. Onder deze omstandigheden is sprake van voldoende samenhang tussen de vorderingen jegens de onderscheiden verweerders zoals bedoeld in artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo en vraagt een goede rechtsbedeling om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Dat [geïntimeerde sub 4] zich op het standpunt stelt geen partij te zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst maakt dit niet anders. Dat is een inhoudelijk verweer dat bij de beoordeling van de zaak zelve dient te worden betrokken. Bovendien geldt dat, indien wordt uitgegaan van het standpunt van [geïntimeerde sub 4] dat zij geen partij is bij de aandeelhoudersovereenkomst, [geïntimeerde sub 4] naar haar eigen stellingen een beroep toekomt op de blokkeringsregeling in de statuten, wat meebrengt dat van de door River2Sea gevorderde levering van de aandelen door de andere aandeelhouders geen sprake kan zijn zonder dat [geïntimeerde sub 4] in de gelegenheid wordt gesteld om een evenredig aantal aandelen te verwerven. In dat geval vraagt een goede rechtsbedeling temeer om een gelijktijdige behandeling en berechting van de vorderingen van River2Sea tegen de onderscheiden aandeelhouders.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat de Nederlandse rechter, op grond van artikel 6 EEX-Vo aanhef en onder 1, bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen, ook voor zover het [geïntimeerde sub 4] betreft. De grieven in het incidenteel hoger beroep missen dus doel.
4.9
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitleg van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst, waarop River2Sea haar vorderingen heeft gebaseerd, moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Ook het hof gaat daarvan uit.
4.1
Met de grieven in het principaal hoger beroep richt River2Sea zich tegen de uitleg door de voorzieningenrechter van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst. Volgens River2Sea zijn partijen niet, zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, een eerste recht van koop (door partijen ook aangeduid als “voorkeursrecht”) overeengekomen maar zijn zij voor River2Sea een koopoptie (zoals bedoeld in artikel 6:219 lid 3 BW) overeengekomen.
4.11
De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord op grond van enkel een (taalkundige) uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Ook waar de overeenkomst is gesloten tussen professionele partijen, komt het bij de uitleg van de overeenkomst aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf). Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval het rol. Waar River2Sea zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar voorgestane uitleg van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst, rusten op River2Sea de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat partijen een koopoptie hebben afgesproken en dat zij aanspraak kan maken op nakoming daarvan.
4.12
De bewoordingen van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst zijn niet eenduidig. In de eerste alinea wordt uitdrukkelijk gesproken van een “eerste recht van koop en verkoop”, wat eerder duidt op een voorkeursrecht dan op een koopoptie. De tweede alinea van artikel 2, waarin is bepaald dat de aandeelhouders op eerste verzoek van River2Sea de overige aandelen binnen twee maanden aan River2Sea zullen verkopen en leveren, kan bedoeld zijn als een uitwerking van een in de eerste alinea bedoeld voorkeursrecht, maar kan er ook op duiden dat bedoeld is om aan River2Sea een koopoptie te verlenen. Dat voor de te betalen koopprijs reeds een formule is vastgelegd, vormt mogelijk een aanwijzing dat bedoeld is een koopoptie af te spreken, maar beslissend hoeft dat niet te zijn. Dat uit de mededeling in de aandeelhoudersvergadering van 23 juni 2011 (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg) dat de aandeelhouders akkoord zijn gegaan met de verkoop van de aandelen aan “DG” kan worden afgeleid dat partijen dus een koopoptie bedoeld hebben, acht het hof niet zonder meer aannemelijk. Het is veeleer aannemelijk dat dit “akkoord gaan” betrekking heeft op de eerder in de notulen genoemde aankoop van 5% van de aandelen.
4.13
Partijen hebben zich, naast de tekst van de overeenkomst, voor de uitleg van artikel 2 beroepen op diverse tussen hen gevoerde correspondentie voorafgaande aan het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst en rondom de door een Indiaas bedrijf getoonde belangstelling voor Organic Assistance, de door Organic Assistance gedane opzegging van de managementovereenkomst en het inroepen door River2Sea van artikel 2. Ook uit deze correspondentie (zoals deels weergegeven onder de vaststaande feiten), waarin de termen “(call-)optie”, “(eerste) recht van (eerste) koop” en “kooprecht” wisselend worden gebruikt, kan niet eenduidig worden afgeleid dat partijen met artikel 2 hebben bedoeld een optierecht voor River2Sea te bedingen. Dat geldt ook voor de notulen van de vergadering van Stak van 27 maart 2014, waarop River2Sea zich beroept. Volgens deze notulen zou [geïntimeerde sub 5] hebben gezegd dat hij dacht getekend te hebben voor een eerste kooprecht terwijl het een koopoptie blijkt te zijn. Ook hieruit kan niet zonder meer worden afgeleid wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst hebben bedoeld. Anders dan River2Sea betoogt, kan deze uitlating van [geïntimeerde sub 5] ook zo worden uitgelegd dat juist geen koopoptie maar een eerste recht van koop beoogd is af te spreken en dat dit verkeerd is vastgelegd. Een erkenning dat het beding een koopoptie behelst aan welke erkenning partijen ook in deze procedure gebonden zouden zijn, zoals River2Sea heeft betoogd, is deze uitspraak in ieder geval niet. Van een ondubbelzinnige tot River2Sea gerichte aanvaarding van de juistheid van haar standpunt is geen sprake. Ook over de vraag of [de vennoot] door [geïntimeerde sub 5] is benaderd met het oog op “bedrijfsopvolging”, over hetgeen partijen te dien aanzien met elkaar hebben besproken en over de betekenis daarvan ten opzichte van de afspraak over de (verdere) verwerving van aandelen door River2Sea, verschillen partijen van mening.
4.14
Uit het voorgaande volgt dat op grond van hetgeen door River2Sea is gesteld, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Did It c.s., in het kader van dit kort geding niet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de door River2Sea voorgestane uitleg van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst de juiste is, zodat evenmin zonder meer kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure toewijzing van de vorderingen van River2Sea te verwachten is. Om - met inachtneming van de Haviltex-maatstaf - te kunnen vaststellen dat partijen een koopoptie zijn overeengekomen, is nader feitenonderzoek nodig. Daarvoor leent een kort geding zich naar de aard van de procedure niet. De feitelijke grondslag van de vorderingen van River2Sea is daarmee niet, ook niet voorshands, komen vast te staan.

5.Slotsom

5.1
De slotsom is dat de grieven in het principaal en in het incidenteel hoger beroep falen. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft, gelet daarop, geen bespreking meer. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
River2Sea zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Voor een proceskostenveroordeling in incidenteel hoger beroep is geen plaats. De omstandigheid dat [geïntimeerde sub 4], die door de voorzieningenrechter in het gelijk was gesteld, een bevoegdheidsverweer heeft gevoerd in de vorm van een incidenteel hoger beroep, kan niet ertoe leiden dat de verwerping van dat verweer - en dientengevolge de verwerping van het incidenteel hoger beroep - [geïntimeerde sub 4] op een kostenveroordeling komt te staan. Dat het verweer van [geïntimeerde sub 4] moest leiden tot een gedeeltelijke wijziging van het dictum (onbevoegdverklaring in plaats van afwijzing van de vorderingen) maakt dat niet anders, nu deze omstandigheid geen materiële wijziging zou brengen in de positie van [geïntimeerde sub 4] als in het gelijk gestelde partij in de eerder bedoelde zin (vergelijk ten aanzien van een bij wege van incidenteel hoger beroep gevoerd niet-ontvankelijkheidsverweer: Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9966).
5.3
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van Did It, [geïntimeerde sub 5] en Organic Assistance gezamenlijk zullen worden vastgesteld op € 704,- voor griffierecht en € 13.740,- (3 punten x tarief VIII) voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief, desgevorderd vermeerderd met de nakosten zoals hierna vermeld.
5.4
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van Stak zullen worden vastgesteld op € 704,- voor griffierecht en € 13.740,- (3 punten x tarief VIII) voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief.
5.5
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] zullen worden vastgesteld op € 704,- voor griffierecht en € 13.740,- (3 punten x tarief VIII) voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief, desgevorderd vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente zoals hierna vermeld.
5.6
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 3] zullen worden vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 juli 2014;
veroordeelt River2Sea in de kosten van het principaal hoger beroep:
  • tot aan deze uitspraak aan de zijde van Did It, [geïntimeerde sub 5] en Organic Assistance vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 13.740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de nakosten begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval River2Sea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
  • tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stak vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 13.740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
  • tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 4] vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 13.740,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede vermeerderd met de nakosten begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval River2Sea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
  • tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 3] vastgesteld op nihil;
verklaart het arrest wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, M.B. Beekhoven van den Boezem en J. Ekelmans en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.