ECLI:NL:GHARL:2015:4545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
200.131.231
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van opdracht en redelijk loon in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerden] na een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht tussen [appellant] en [geïntimeerden] voor de verkoop van een agrarisch bedrijf en de aankoop van een vervangend bedrijf. [appellant] vorderde betaling van courtage, maar de rechtbank had slechts een deel van de vordering toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] acht grieven ingediend, terwijl [geïntimeerden] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de rechtsvraag behandeld of [geïntimeerden] aan [appellant] courtage verschuldigd is. Het hof oordeelt dat [appellant] recht heeft op een redelijk loon van € 17.500 exclusief BTW, en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de overeenkomst is geëindigd voordat de opdracht was volbracht. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de vordering van [appellant] gedeeltelijk toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.131.231
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/132372)
arrest van de derde kamer van 23 juni 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna: ‘[appellant]’,
advocaat: mr. C.B. Geurink,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

en
2
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk, in mannelijk enkelvoud: ‘[geïntimeerden]’,
advocaat: mr. G.J. Hollema.

1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 10 september 2013. Bij dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen (na aanbrengen) gelast. Deze comparitie is gehouden op 11 februari 2014. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.2
Bij memorie van grieven heeft [appellant] acht grieven tegen het bestreden vonnis van 22 mei 2013 aangevoerd en producties in het geding gebracht. [appellant] heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerden] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn grieven zal verwerpen en het bestreden vonnis, voor zover daarbij de vordering van [appellant] gedeeltelijk is afgewezen, zo nodig onder verbetering danwel aanvulling van de gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.4
Bij dezelfde memorie heeft [geïntimeerden] onder aanvoering van vier grieven incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. [geïntimeerden] heeft gevorderd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis gedeeltelijk, voor zover daarbij de vordering van [appellant] is toegewezen, zal vernietigen, en, opnieuw recht doende, zo nodig onder verbetering danwel aanvulling van de gronden, de vordering van [appellant] alsnog zal afwijzen, althans zal matigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.5
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellant] verweer gevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem zijn vorderingen zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten.
1.6
Door [geïntimeerden] is vervolgens een akte houdende uitlating overgelegde producties genomen.
1.7
Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals die in het bestreden vonnis zijn vastgesteld, tegen welke vaststelling partijen geen grieven hebben aangevoerd. Deze vaststelling luidt, voor zover in hoger beroep relevant, als volgt:
“2.
In 2006 is tussen [appellant] en [geïntimeerden] een overeenkomst van opdracht gesloten. [appellant] zou [geïntimeerden] bijstaan bij de verkoop van zijn agrarisch bedrijf te [plaatsnaam] en de aankoop van een vervangend bedrijf.
Bij de aanvang van de opdracht zijn partijen als courtage overeengekomen: 1% van de aankoopprijs van het nieuwe bedrijf.
3.
De verkoop van "[plaatsnaam]" is in juli 2006 gerealiseerd. [appellant] heeft werkzaamheden met betrekking tot die transactie verricht. Zo heeft [appellant] -bijvoorbeeld- de koopakte opgesteld.
4.
[geïntimeerden] heeft begin 2008 een vervangend bedrijf te [plaatsnaam] gekocht. Dat bedrijf was niet aangedragen door [appellant] en [appellant] is bij die aankoop niet betrokken geweest.
5.
Op 9 februari 2009 zond [appellant] een factuur aan [geïntimeerden] ad € 47.600,-- inclusief BTW, met als omschrijving
Bemiddelingskosten verkoop [straatnaam 1] en
[straatnaam 2] te [plaatsnaam].
In reactie op (een rappèl van) die factuur schreef [geïntimeerden] op 27 februari 2009 aan [appellant]:
Wij hebben uw rekening d.d. 9 februari ontvangen. Aangezien het kooptraject nog niet volledig is afgehandeld is wat ons betreft deze factuur vroegtijdig verzonden. Het lijkt ons beter om ná afhandeling van het volledige traject in overleg een eindafrekening op te stellen.
Op 21 december 2009 schreef [appellant] aan (de belangenbehartiger van) [geïntimeerden] dat hem was gebleken dat de koopsom voor "[plaatsnaam]" € 3.325.000,-- bedroeg en dat [appellant] bereid was zijn nota te minderen tot € 33.250,--.”

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van € 33.250 exclusief BTW terzake aan hem verschuldigde courtage, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2010. Voorts heeft [appellant] betaling gevorderd van € 4.987,50 terzake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van € 17.500 vermeerderd met BTW en het meer of anders gevorderde afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
3.2
De eerste vier grieven van [appellant] en de eerste twee grieven en de vierde grief van [geïntimeerden] hebben alle betrekking op de vraag of en tot welk bedrag [geïntimeerden] courtage aan [appellant] verschuldigd is. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat de door [geïntimeerden] aan [appellant] verstrekte opdracht bestond uit bijstand bij zowel verkoop als aankoop en dat de omstandigheid dat [appellant] niet is betrokken bij de aankoop van een vervangend bedrijf in [plaatsnaam] niet maakt dat hij geen aanspraak heeft op loon voor zijn overige werkzaamheden. Volgens de rechtbank heeft [appellant], nu de overeenkomst is geëindigd voordat de opdracht is volbracht, ingevolge art. 7:411 BW recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, welk deel de rechtbank heeft vastgesteld op € 17.500 exclusief BTW.
3.4
Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de rechtbank. Ook het hof is van oordeel dat het aan [appellant] toekomende loon dient te worden vastgesteld op € 17.500 exclusief BTW, met dien verstande dat het hof, anders dan de rechtbank heeft gedaan onder 17. van het bestreden vonnis, daarin niet mede een vergoeding voor rente betrekt. Het hof komt tot deze vaststelling op grond van het volgende.
3.5
Art. 7:411 lid 1 BW bepaalt onder meer dat de opdrachtnemer, indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is gesteld van de volbrenging, recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is beëindigd. Art. 7:411 lid 2 BW bepaalt daarbij dat de opdrachtnemer slechts recht heeft op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is.
3.6
Beide partijen nemen primair het standpunt in dat art. 7:411 BW toepassing mist. Volgens [geïntimeerden] zou [appellant] slechts beloond worden voor aankoopwerkzaamheden, niet voor verkoopwerkzaamheden. Volgens [appellant] is de opdracht nimmer opgezegd en heeft hij aanspraak op de volledige courtage van 1% van de aankoopprijs.
3.7.
Het hof volgt partijen niet in deze stellingen. Ten aanzien van de stelling van [geïntimeerden] sluit het hof zich aan bij overweging 7. van het bestreden vonnis, welke overweging het hof tot de zijne maakt. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerden], anders dan hij stelt, de opdracht nimmer heeft opgezegd, wat daar verder van zij, kan niet leiden tot de slotsom dat [appellant] aanspraak heeft op het volle loon. Tussen partijen staat immers vast dat [geïntimeerden] [appellant] niet heeft betrokken bij de aankoop van [plaatsnaam] en hem te kennen heeft gegeven dat hij deze aankoop zelf zou verrichten. Voorts staat vast dat [appellant] geen werkzaamheden in verband met de aankoop van [plaatsnaam] heeft verricht, dat [appellant] na februari 2008 nog slechts bemoeienis heeft gehad met de afwikkeling van de verkoop van [plaatsnaam] en dat [appellant] niet, althans onvoldoende duidelijk, heeft geprotesteerd tegen het feit dat hij, wat de aankoop betreft, de facto buitenspel werd gezet. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, ook indien van een
uitdrukkelijkeopzegging geen sprake is geweest, deze omstandigheden meebrengen dat de opdracht, voor zover deze zag op de aankoop, als (stilzwijgend) opgezegd en beëindigd moet worden beschouwd per begin 2008. Art. 7:411 BW is derhalve van toepassing.
3.8
Het hof volgt [appellant] evenmin in zijn stelling dat hem op grond van het bepaalde in art. 7:411 lid 2 BW het volle loon toekomt. [geïntimeerden] heeft onder 10 tot en met 23 van zijn conclusie van antwoord gemotiveerd uiteengezet waarom hij niet verder wilde met [appellant]. Zijn klachten hebben in het bijzonder betrekking op het uitblijven van een door [appellant] aangedragen, geschikt vervangend bedrijf, zulks in weerwil van de door [appellant] bij aanvang van de opdracht gewekte suggestie dat hij spoedig iets gevonden zou hebben. Volgens [geïntimeerden] bleven de inspanningen van [appellant] en de resultaten achter bij de ten tijde van de opdrachtverlening bij hem gewekte indruk. Vastgesteld moet worden dat bij [geïntimeerden] het voor voortduring van de opdracht benodigde, of althans wenselijke, vertrouwen ontbrak. In het bijzonder gelet op het feit dat sinds het sluiten van de overeenkomst van opdracht al geruime tijd – bijna twee jaar – was verstreken zonder dat een vervangend bedrijf was gevonden, kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerden] er in redelijkheid niet toe heeft kunnen komen de opdracht met [appellant] te beëindigen, waaraan niet afdoet dat de klachten van [geïntimeerden] ten dele een subjectief karakter hadden. Evenmin kan worden geoordeeld dat de vertrouwensbreuk en de beëindiging van de opdracht geheel aan [geïntimeerden] is toe te rekenen als bedoeld in art. 7:411 lid 2 BW en dat de betaling van het volle loon redelijk is. Bij dit laatste betrekt het hof in het bijzonder ook de hierna onder 3.9 te noemen omstandigheden.
3.9
Het hof baseert zijn oordeel dat een redelijk loon voor de door [appellant] verrichte werkzaamheden € 17.500 bedraagt op de volgende omstandigheden.
 Het volle loon zou € 33.250 exclusief BTW hebben bedragen.
 De periode waarin door [appellant] werkzaamheden zijn verricht bestrijkt bijna drie jaren.
 De werkzaamheden van [appellant] waren niet gericht op het vinden van een koper voor [plaatsnaam] (die was er al) en hebben niet geleid tot het vinden van een vervangend bedrijf.
 [appellant] heeft de verkoopakte voor [plaatsnaam] opgesteld, inclusief de hierna onder 3.10 te noemen onduidelijkheid.
 [appellant] is tot begin 2009 betrokken geweest bij de verkoop en levering van [plaatsnaam] en de afwikkeling daarvan.
 Het zoeken van een vervangend bedrijf “in het noorden van het land” betrof een opdracht die op velerlei wijze tot uitvoering kon worden gebracht door [appellant].
 [appellant] heeft [geïntimeerden] in mei 2007 een envelop met gegevens over vijf “posities” doen toekomen.
 [geïntimeerden] heeft [plaatsnaam] zelf gevonden, en heeft zich bij de aankoop laten bijstaan door een andere makelaar.
 De courtage-afspraak was gekoppeld aan de prijs van het vervangend bedrijf en stond los van de door [appellant] te besteden tijd en de door hem te maken kosten.
 In februari 2009 (zie hiervoor 2 sub 5) schreef [geïntimeerden] aan [appellant] dat hij na de afhandeling van het volledige traject in overleg tot een eindafrekening wilde komen.
3.1
Ten aanzien van de door [geïntimeerden] gestelde tekortkomingen in het werk van [appellant] overweegt het hof dat zijn stellingen onvoldoende zijn onderbouwd om, voor zover dat door [geïntimeerden] wordt beoogd, de gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst van opdracht te rechtvaardigen. Blijkens de overgelegde stukken uit de procedure die is gevoerd tussen de koper van [plaatsnaam] en [geïntimeerden] valt op te maken dat sprake was van diverse kwesties, bij een deel waarvan [appellant] geen betrokkenheid had. Uit die stukken en de daarvan deel uitmakende eindvonnissen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak van respectievelijk 29 mei 2013 en 14 mei 2014 blijkt dat de vorderingen van de koper op alle punten waarop [geïntimeerden] [appellant] thans een verwijt maakt zijn afgewezen, evenals de vordering van [geïntimeerden] tot veroordeling van [appellant] hem te vrijwaren. Het hof acht wel aannemelijk dat een zorgvuldiger redactie door [appellant] van artikel 5.11 van de verkoopakte het tussen [geïntimeerden] en de koper van [plaatsnaam] gerezen geschil over de vraag of die bepaling al dan niet beperkt was tot het perceel aan de [straatnaam 3] te [plaatsnaam] had kunnen voorkomen. Deze omstandigheid heeft het hof meegewogen bij de vaststelling van het redelijk loon.
3.11
De vijfde grief van [appellant] richt zich tegen de afwijzing van zijn vordering ad € 4.987,50 aan buitengerechtelijke kosten. Hetgeen [appellant] aan die vordering ten grondslag heeft gelegd kan deze vordering echter niet dragen. De eerste zes declaraties waarnaar [appellant] bij zijn memorie van grieven verwijst betreffen geen declaraties aan [appellant], maar aan Mercator B.V. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan hieruit niet worden afgeleid dat de betreffende kosten ten laste van [appellant] zijn gekomen. De declaratie van 27 september 2012 staat wel op naam van [appellant]. Over die declaratie heeft [geïntimeerden] echter terecht opgemerkt dat (ook) deze blijkens de omschrijving van de werkzaamheden goeddeels ziet op het concipiëren van de inleidende dagvaarding en dus geen betrekking heeft op buitengerechtelijke kosten.
3.12
De zesde grief van [appellant] en de derde grief van [geïntimeerden] zien op de beslissing van de rechtbank over de door [appellant] over de courtage gevorderde wettelijke rente. Zoals hiervoor overwogen, maakt de rente geen deel uit van het door het hof vastgestelde loon, zodat in zoverre aan de grieven is tegemoetgekomen. [appellant] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf 16 januari 2010. [geïntimeerden] heeft zich daartegen bij conclusie van antwoord (sub 71) onder meer verweerd met de stelling dat de wettelijke rente eerst kan ingaan na dertig dagen na ontvangst van een correcte factuur. Bij memorie van antwoord (pagina 7) heeft zij dit verweer herhaald, met verwijzing naar art. 6:119a lid 2 BW, en geconcludeerd dat [appellant] op zijn vroegst met ingang van 29 augustus 2013 aanspraak kan maken op vergoeding van wettelijke rente. Gelet op dit verweer, waartegen [appellant] niets heeft ingebracht, zal het hof de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 29 augustus 2013.
3.13
De vijfde grief van [geïntimeerden] richt zich tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Nu het hof van oordeel is dat de vordering van [appellant] slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen, zijn deze proceskosten terecht gecompenseerd, zoals ook hierna onder 4.2 overwogen.
3.13
Partijen hebben geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.Slotsom

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.1
De grieven slagen gedeeltelijk. Duidelijkheidshalve zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal opnieuw worden beslist als hierna vermeld.
4.2
Gelet op de mate waarin partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten van beide instanties compenseren. De aan de zijde van [geïntimeerden] gerezen kosten van de comparitie van 11 februari 2014 (1 punt x tarief III: € 1.158,-) zullen echter ten laste van [appellant] worden gebracht, nu deze kosten gelet op diens niet ter zitting verschijnen nodeloos zijn gemaakt.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 22 mei 2013 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellant] van € 17.500,- exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 29 augustus 2013 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de comparitie in hoger beroep, vastgesteld op € 1.158,-, en compenseert de kosten voor het overige, in beide instanties, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, S.B. Boorsma en P.E. de Kort en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.