ECLI:NL:GHARL:2015:4499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
21-000895-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in Dokkumer GHB-zaak na overlijden slachtoffer door mogelijk nalatig handelen

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de dood van een 21-jarige man na het gebruik van GHB, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2015 uitspraak gedaan. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een eerder vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin hij was veroordeeld voor dood door schuld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de terechtzittingen van 10 oktober 2013 en 10 juni 2015, evenals het dossier van de eerste aanleg. De advocaat-generaal had gevorderd tot vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar het hof kwam tot een andere conclusie.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 28 januari 2011 ging de verdachte samen met een medeverdachte en het latere slachtoffer naar een coffeeshop om drugs te kopen. Het slachtoffer, die GHB had ingenomen, viel tijdens de terugrit in slaap en werd later niet meer wakker. De verdachte en de medeverdachte hebben geprobeerd het slachtoffer te reanimeren en hebben hem naar het ziekenhuis gebracht, maar hij bleek al overleden te zijn. Het hof concludeerde dat de verdachte en de medeverdachte niet voldoende kennis hadden van de gevaren van GHB en dat zij niet hadden kunnen voorzien dat het nalaten van hulp aan het slachtoffer zou leiden tot zijn dood.

Het hof oordeelde dat de zorgplicht die op de verdachte rustte, niet zodanig was veronachtzaamd dat dit als onbewuste schuld kon worden aangemerkt. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de zaak en de rol van onwetendheid over de effecten van drugs in combinatie met de omstandigheden van de nacht van het overlijden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000895-13
Uitspraak d.d.: 24 juni 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 16 november 2012 met parketnummer 17-885142-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortdatum],
wonende te [woonplaats], [woonadres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 oktober 2013 en 10 juni 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot het bedrag van € 7.379,81, in hoofdelijkheid met de medeverdachte, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het resterende deel van haar vordering. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.W.J.M. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 28 januari 2011 tot en met 29 januari 2011 te [plaats], gemeente [gemeente1] en/of gemeente [gemeente2], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft/hebben gehandeld jegens [slachtoffer], door toen en daar ten aanzien van die [slachtoffer], van wie hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat hij, [slachtoffer], (diverse) verdovende middelen had gebruikt, na te laten om noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer] in te schakelen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zag(en) en/of bemerkte(n) en/of waarnam(en) en/of hoorde(n) dat die [slachtoffer] (in de avond van 28 januari 2011 en/of nacht van 29 januari 2011)
- (een normale hoeveelheid) GHB had gedronken en/of ingenomen, en/of
- (vervolgens) een fles aan zijn mond zette en/of (vervolgens) een slok GHB dronk en/of
innam, en/of
- meerdere malen niet wakker te krijgen was, en/of
- meerdere malen niet aanspreekbaar was en/of niet reageerde op prikkels,
hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer], terwijl het toen vroor, althans koud was, in een auto heeft/hebben laten liggen en/of hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) pas na geruime, in ieder geval enige, tijd, in de nacht van 29 januari 2011, omstreeks 3.00 uur, de hulpdiensten heeft/hebben ingeschakeld en/of die [slachtoffer] naar het ziekenhuis heeft/hebben gebracht, door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte en/of zijn mededader(s) het (mede) aan zijn/hun schuld te wijten is, dat die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte:
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2011 tot en met 29 januari 2011, in de gemeente(n) [gemeente1] en/of [gemeente2], tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer] verkeerde, heeft/hebben nagelaten deze [slachtoffer] die hulp te verlenen en/of te verschaffen die hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) hem/hen, zonder gevaar voor zichzelf en/of zijn mededader(s) en/of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, kon(den) verlenen en/of kon(den) verschaffen, terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier en hetgeen daaromtrent ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen leidt het hof het navolgende af.
In de avond van 28 januari 2011 rijdt verdachte [verdachte]
(hierna te noemen: [verdachte]), tezamen met medeverdachte [medeverdachte]
(hierna te noemen: [medeverdachte])en het latere slachtoffer [slachtoffer]
(hierna te noemen: [slachtoffer])in de auto van [verdachte] vanuit hun woonplaats [plaats] naar [gemeente2] om drugs te kopen. [verdachte] en [medeverdachte] hadden [slachtoffer] gevraagd of hij met hen mee wilde en hem, toen dat het geval bleek te zijn, vervolgens van huis opgehaald. Ze wisten dat [slachtoffer] veelal in [gemeente2] drugs van diverse aard ‘regelde’ voor gebruikers in [plaats]. Zij kochten zelf ook wel eens speed bij hem en beschouwden hem daarnaast min of meer als een vriend.
In [gemeente2] aangekomen bezoeken [verdachte] en [medeverdachte] een coffeeshop. [slachtoffer] heeft dan – onbekend gebleven – bezigheden elders. Ze komen nagenoeg gelijktijdig weer terug bij de auto van [verdachte]. Ze rijden vervolgens gedrieën, op verzoek van [slachtoffer], naar de eveneens in [gemeente2] gelegen woning van [getuige1]
(hierna te noemen: [getuige1])om speed te kopen. [verdachte] en [slachtoffer] gaan de woning in, [medeverdachte] blijft in de auto achter.
[verdachte] heeft nadien verklaard dat zij aldaar eerst een joint hebben gerookt en dat [slachtoffer] daarna aan [getuige1] vroeg of hij nog ‘iets lekkers’ had. [slachtoffer] heeft vervolgens, evenals [getuige1], een gebruikershoeveelheid GHB tot zich genomen. [slachtoffer] zou daarna een fles van de grond hebben gepakt, vermoedelijk in de veronderstelling verkerend dat daarin frisdrank zat, en daaruit een slok hebben genomen. In die fles zat echter GHB. [getuige1] beval [slachtoffer] de slok terstond uit te spugen en zijn mond te spoelen. [slachtoffer] heeft daaraan weliswaar gevolg gegeven, maar onduidelijk is gebleven of en, zo ja, in welke mate hij niettemin, bovenop de reeds ingenomen gebruikershoeveelheid GHB, meer van die stof heeft binnengekregen. De verklaringen van [getuige1] en [verdachte] over dit deel van het gebeurde zijn, met uitzondering van de daarin genoemde tijdstippen, gelijkluidend.
Op verzoek van [getuige1] blijven [verdachte] en [slachtoffer] nog enige tijd in diens woning. [getuige1] wilde zien hoe [slachtoffer] reageerde op de ingenomen GHB. [slachtoffer] zou hebben gezegd dat hij ‘een brandende keel’ had.
Vervolgens rijdt [verdachte], met [medeverdachte] en [slachtoffer] terug naar [plaats]. [slachtoffer] zit op de achterbank en valt tijdens de rit in slaap. De joint die hij aan het roken was, valt uit zijn handen. Hij gaat liggen. In [plaats] aangekomen lukt het niet om [slachtoffer] wakker te krijgen. [medeverdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] toen iets zei in de trant van: “Laat mij maar even liggen. Ik kom er zo aan”. [slachtoffer] begint te snurken en slaapt vast en zwaar. [verdachte] en [medeverdachte] gaan de woning van [medeverdachte] binnen, waar ook [getuige2]
(hierna te noemen: [getuige2]), de echtgenote van [medeverdachte], aanwezig is.
[verdachte] heeft verklaard bij binnenkomst op de klok te hebben gekeken. Het was 22.45 uur.
[medeverdachte] heeft verklaard dat het voor zijn gevoel later was.
Zowel [verdachte] als [medeverdachte] hadden naar eigen zeggen vrijwel geen respectievelijk geen ervaring met GHB. Dit was voor [verdachte] aanleiding om met [getuige1] te bellen om hem te vragen hoe met de kennelijk diep slapende [slachtoffer] om te gaan. [getuige1] zei dat ze hem op zijn zij moesten leggen, zodat hij niet kon stikken in zijn eigen braaksel en dat ze ieder half uur bij hem moesten gaan kijken en zijn pols moesten voelen. [getuige1] heeft dit telefoontje en de inhoud daarvan bevestigd. [verdachte] verklaart daarover verder: ‘Als [getuige1]
(het hof begrijpt: [getuige1])had gezegd dat wij [slachtoffer] naar het ziekenhuis moesten brengen, dan hadden wij dat ook gedaan’.
In de daarop volgende uren gaan [verdachte] en [getuige2] enkele malen bij [slachtoffer] kijken. Uit de daarover afgelegde verklaringen leidt het hof af dat dat vermoedelijk viermaal is gebeurd. Zowel [verdachte] als [getuige2] hebben verklaard dat [slachtoffer] telkens ‘lekker lag te slapen’, dat hij hard snurkte en dat hij, ondanks de koude buitentemperatuur, warm, althans warm genoeg, aanvoelde.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij in die uren doende was met zijn computer. Hij is desgevraagd niet bij [slachtoffer] gaan kijken, omdat daarin reeds werd voorzien door [verdachte] en [getuige2]. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij pas later, na aankomst in zijn woning, dan wel nog later, in het ziekenhuis, hoorde van de slok GHB, waarvan [slachtoffer], naast de gebruikershoeveelheid GHB, mogelijk iets had binnengekregen. Over het eerdergenoemde telefoontje van [verdachte] naar [getuige1] verklaart [medeverdachte] daarvan niets te hebben meegekregen.
Als [getuige2] omstreeks 2.30 uur opnieuw bij [slachtoffer] gaat kijken en hem op de wang tikt, voelt ze dat die, in tegenstelling tot eerder die avond, koud is. Ze schrikt en pakt zijn pols. Ook zijn handen voelen koud. Ze voelt geen hartslag. Ook in de halsslagader voelt ze niets kloppen. De nek van [slachtoffer] voelt dan nog wel warm aan. Ze luistert aan zijn mond en verwijdert daaruit eventuele ‘rommel’. Ze probeert mond-op-mondbeademing en hartmassage toe te passen. Vervolgens rent [getuige2] naar binnen om [verdachte] en [medeverdachte] te alarmeren en 112 te bellen. [verdachte] en [medeverdachte] rennen in paniek naar buiten. Ook [medeverdachte] past mond-op-mondbeademing toe en tracht [slachtoffer] reanimeren. Hij heeft later verklaard dat hij de indruk had dat [slachtoffer] op dat moment nog ademde, althans in elk geval rochelde. Omdat de komst van de ambulance voor hun gevoel te lang op zich laat wachten, rijden [verdachte] en [medeverdachte] zelf met [slachtoffer] naar het nabijgelegen ziekenhuis de Sionsberg, waar zij om ongeveer 3.15 uur arriveren. Ook daar is getracht [slachtoffer] te reanimeren. Zonder resultaat. [slachtoffer], 21 jaar oud, bleek reeds te zijn overleden.
Forensisch onderzoek
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] werd geen anatomische doodsoorzaak gevonden, noch sporen van uitwendig geweld. In zijn lichaamsmateriaal is THC, amfetamine en een aanzienlijke hoeveelheid GHB aantroffen. In het femoraalbloed van [slachtoffer] is GHB aangetoond in een concentratie van 275 mg/l, in het hartbloed en de urine in concentraties van respectievelijk 477 mg/l en ongeveer 6000 mg/l. Een deel van de gemeten GHB kan postmortaal zijn ontstaan. Bij concentraties van meer dan 250 mg/l in het femoraalbloed treedt doorgaans een diepe, coma-achtige slaap op.
Uit de verklaring van R. Oosting, als toxicoloog en forensisch deskundige gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg, is af te leiden dat de bij [slachtoffer] gemeten concentratie GHB binnen de bandbreedte valt van concentraties waarbij overlijden kan optreden, maar eveneens binnen de bandbreedte waarbij iemand inname van een dergelijke hoeveelheid overleeft.
De temperatuur
Het hof heeft, naar aanleiding van een verzoek daartoe van de verdediging, nader onderzoek gelast naar de temperatuur ter plaatse in de nacht van 28 op 29 januari 2011. Uit het rapport van het KNMI van 2 oktober 2014 blijkt dat de gegevens van de dichtstbijzijnde weerstations (in [gemeente2] en in [plaats]) variëren van -3 graden om 22.00 uur tot -6 graden om 03.00 uur. [plaats] beschikt niet over een eigen weerstation. De factoren die van invloed zijn geweest op de temperatuur in de auto zijn niet meer te achterhalen.
Onderkoeling kan in elk geval in zoverre van invloed op het overlijden van [slachtoffer] zijn geweest dat inname van GHB leidt tot verminderde handelingsbekwaamheid, waarbij de betreffende persoon zich niet zelfstandig uit de koude omgeving terug kan trekken of hulp kan vragen, aldus B. Kubat, arts-patholoog en gerechtelijk deskundige en gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg. Specifieke afwijkingen die kunnen ontstaan bij onderkoeling werden bij de sectie niet gezien.
De doodsoorzaak
Het overlijden kan, aldus het Nederlands Forensisch Instituut, veroorzaakt zijn door een combinatie van GHB-inname en onderkoeling. Tot vaststelling van een meer specifieke doodsoorzaak kon niet worden gekomen.
De beoordeling door het hof
[verdachte] wordt verweten dat het (mede) aan zijn schuld is te wijten dat [slachtoffer] is overleden, een en ander zoals bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. Er dient daarbij sprake te zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke en verwijtbare onvoorzichtigheid.
De bewezenverklaring door de rechtbank, zoals nader geëxpliciteerd in haar vonnis van
16 november 2012, is in het bijzonder gebaseerd op navolgende pijlers:
De rechtbank achtte het feiten van algemene bekendheid dat GHB een gevaarlijke drug is die bij een overdosis dodelijk kan zijn en dat langdurig stil liggen in een onverwarmde auto, terwijl het buiten vriest, tot onderkoeling en daarmee tot de dood kan leiden. De rechtbank was van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden op [verdachte] en [medeverdachte] een zorgplicht rustte om zich te bekommeren om de gezondheid en het welzijn van [slachtoffer], aan welke plicht zij niet zouden hebben voldaan.
Het hof komt tot een andersluidend oordeel. Op grond van hun eigen verklaringen daaromtrent is aannemelijk geworden dat [verdachte] en [medeverdachte] in januari 2011 slechts in beperkte mate bekend waren met GHB en de werking daarvan.
Dat dat geen bevreemding behoeft te wekken kan worden afgeleid uit de beantwoording door de terzake deskundige dr. A.L.W.M. Nabben, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, van de door de raadsheer-commissaris in dit hof aan hem voorgelegde vraagstelling. De conclusie van het rapport van dr. Nabben van 11 december 2014 luidt, zakelijk weergegeven, dat GHB destijds niet, en nu nog steeds niet, bij het algemene publiek en zelfs niet in gebruikerskringen, bekend is als een potentieel dodelijke drug. Wèl is er inmiddels meer bekend over de verslavende werking ervan.
In dit verband is voorts van belang dat het voor [verdachte] onduidelijk was of [slachtoffer] meer, en zo ja, hoeveel meer GHB had binnengekregen dan de voor [slachtoffer] normale gebruikers-hoeveelheid. Op grond van de verklaring van met name [getuige1] is aannemelijk geworden dat [slachtoffer] een ervaren GHB-gebruiker was.
Van [medeverdachte] kan in dit verband worden gezegd dat hij pas later in die nacht, mogelijk pas na het overlijden van [slachtoffer], op de hoogte raakte van de inname van een mogelijk te hoge dosis GHB door [slachtoffer].
Voor beiden geldt echter dat zij de uitwerking van (een overdosis van) het middel niet kenden en noodzakelijkerwijs ook niet behoefden te kennen, gelet op de bevindingen van
dr. Nabben.
Dit ligt enigszins anders waar het gaat om de wetenschap van [verdachte] en [medeverdachte] omtrent de buitentemperatuur in die nacht, de temperatuursdaling in de auto en het daarmee samenhangende gevaar voor (fatale) onderkoeling van [slachtoffer]. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij daar niet bij hebben stilgestaan. [verdachte] heeft verklaard dat de temperatuur in de auto niet koud aanvoelde, noch [slachtoffer] zelf. Uit een aanvullend proces-verbaal van 16 mei 2014 blijkt dat [slachtoffer], naast sportschoenen, sokken en een onderbroek, een spijkerbroek, een trui, een t-shirt en een gewatteerde bodywarmer droeg. [getuige2] heeft verklaard dat zij, bij één van haar controlebezoeken in de auto, de bodywarmer tot bovenaan heeft dichtgeritst.
Wellicht kan worden gezegd dat hier sprake is geweest van enige onachtzaamheid. Het zou, gelet op de lage buitentemperatuur, zonder meer verstandiger zijn geweest om [slachtoffer] niet in de auto te laten liggen maar naar binnen te dragen en in de woning te leggen. Niet kan echter worden gezegd dat de onderkoeling van [slachtoffer] met zijn daaropvolgende dood, voor zover deze causaliteit al vaststaat, voor [verdachte] en [medeverdachte] voorzienbaar was geweest, dan wel had moeten zijn. Nu beiden medisch niet waren onderlegd kan hun onwetendheid over de waarschijnlijke wisselwerking tussen de GHB-inname en de lage temperatuur hun niet worden verweten.
Met betrekking tot de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] hun zorgplicht jegens [slachtoffer] hebben veronachtzaamd of geschonden, stelt het hof vast dat:
  • [verdachte], tezamen met [getuige1], langer in de woning van [getuige1] is gebleven omdat [slachtoffer] volgens [getuige1] in de gaten moest worden gehouden.
  • [verdachte], omdat hij de diepe slaap van [slachtoffer] niet vertrouwde en onvoldoende bekend was met de werking van GHB, na aankomst in [plaats] [getuige1] telefonisch heeft geraadpleegd en aan diens adviezen gevolg heeft gegeven.
  • [verdachte] en [getuige2] meermalen [slachtoffer] hebben gecontroleerd en dat de rolverdeling kennelijk meebracht dat [medeverdachte] daar niet aan deelnam, nu [verdachte] en [getuige2] daarin reeds voorzagen.
  • [verdachte] noch [medeverdachte] wist of had kunnen weten hoeveel GHB [slachtoffer] werkelijk had binnengekregen.
  • Terstond na de ontdekking door [getuige2] van de zorgwekkende toestand waarin [slachtoffer] zich leek te bevinden 112 is gebeld.
  • [medeverdachte] hartmassage en mond-op-mondbeademing heeft toegepast.
  • [medeverdachte] en [verdachte] de komst van de ambulance niet wilden afwachten, maar [slachtoffer] zelf naar het ziekenhuis hebben gebracht, waar zij onmiddellijk alarm hebben geslagen.
Op grond van het vorenstaande kan gezegd worden dat [verdachte] en [medeverdachte] de op hen rustende zorgplicht jegens [slachtoffer] in beginsel zijn nagekomen. Dat de wijze waarop zij dat hebben gedaan de fatale afloop niet heeft kunnen verhinderen is weliswaar uiterst tragisch, maar doet niet af aan voorgaande constatering. Gelet op alle hiervoor besproken feiten en omstandigheden is dit gevolg voor hen niet voorzienbaar geweest. Wellicht is er sprake geweest van enige onnadenkendheid, naïviteit of zelfs domheid, maar daarmee wordt naar het oordeel van het hof de ondergrens van onbewuste schuld niet geraakt.
Uit het vorenstaande volgt dat [verdachte] niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat zijn gedragingen dan wel, met name, het nalaten van gedragingen, als ten minste aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig moeten worden aangemerkt. Het hof zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant overweegt het hof dat niet kan worden gezegd dat [verdachte] getuige is geweest van het ogenblikkelijke levensgevaar van een ander, in casu [slachtoffer]. Reeds daarom dient [verdachte] ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het hof is er zich ten volle van bewust dat de hier ter beoordeling staande gebeurtenissen in de nacht van 28 op 29 januari 2011 hebben geleid tot de dood van [slachtoffer], een jongeman die nog een heel leven voor zich had. De nabestaanden, onder wie met name de moeder van [slachtoffer], hebben een uiterst pijnlijk en onomkeerbaar verlies geleden, dat een leven lang voelbaar zal blijven. Ook [verdachte] zal moeten leven met de tragiek van die nacht en het verlies van een vriend dan wel tenminste een goede bekende. Dat hem daarvan geen strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt maakt dat niet wezenlijk anders.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 8.398,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.397,81. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 24 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.P. Bordes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.