ECLI:NL:GHARL:2015:4496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
21-006343-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van dodelijk ongeval op autosnelweg door onvoldoende bewijs van zichtbaarheid slachtoffer

In deze zaak, die zich afspeelt op de autosnelweg A-1, vond op 12 november 2012 een dodelijk ongeval plaats waarbij de verdachte, bestuurder van een bestelbus, in aanrijding kwam met het slachtoffer dat bezig was met het verwisselen van een band aan zijn stilstaande auto op de vluchtstrook. Het slachtoffer overleed ter plaatse aan zijn verwondingen. De verdachte werd vervolgd op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, maar het hof sprak hem vrij. Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer zich op de vluchtstrook bevond en dat de auto zichtbaar was voor het overige verkeer. De omstandigheden van het ongeval, waaronder het ontbreken van verlichting langs de snelweg en de donkere kleding van de betrokkenen, maakten het moeilijk om te concluderen dat de verdachte de situatie had kunnen waarnemen. Het hof baseerde zijn beslissing op getuigenverklaringen en technisch onderzoek, waaruit bleek dat de zichtbaarheid van het slachtoffer en de auto niet voldoende was om de verdachte aansprakelijk te stellen. De verdachte had verklaard dat hij de auto en het slachtoffer niet had gezien voordat de aanrijding plaatsvond. Het hof concludeerde dat de tenlastelegging niet kon worden bewezen en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2015.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006343-13
Uitspraak d.d.: 9 juni 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter Utrecht van
3 juli 2013 met parketnummer 16-087284-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen met aanvulling van gronden en bewijsmiddelen en verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 750,-- subsidiair 15 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.M. Peeperkorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van het bewijs en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 12 november 2012, te Amersfoort, als bestuurder van een motorvoertuig (bedrijfsauto),
heeft gereden over de rechterrijstrook van de ter plaatse uit twee rijstroken bestaande rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A-1 en aangeduid als een autosnelweg,
(komende uit de richting van de autosnelweg A-30 en gaande in de richting van de autosnelweg A-28),
op het moment dat zich ter hoogte van hectometerpaal 46.5 een persoon zich op de naast die rijstrook gelegen vluchtstrook bij een (met pech) stilstaand motorvoertuig (personenauto) bevond (welke persoon en/of motorvoertuig zichtbaar waren voor het aanwezige verkeer),
niet naar de linkerrijstrook is uitgeweken en/of heeft gestuurd en/of gemanoeuvreerd, maar over de rechterrijstrook is blijven rijden,
ten gevolge waarvan een aanrijding ontstond met (dodelijk) letsel tussen het door hem bestuurde motorvoertuig en die persoon (te weten: [slachtoffer], geboren op [1974]) en/of schade aan goederen is toegebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 12 november 2012, omstreeks 00.50 uur heeft op de autosnelweg A-1 ter hoogte van hectometerpaal 46,5 een aanrijding met dodelijke afloop plaatsgevonden.
Uit technisch onderzoek (Proces-verbaal Verkeersongeval analyse (VOA) en een proces-verbaal Reconstructie, waarin bevindingen zijn gerelateerd van een kort nadien gehouden reconstructie van de aanrijding) en uit verklaringen van getuigen is kort gezegd het volgende komen vast te staan.
Op de vluchtstrook stond ter hoogte van hectometerpaal 46.5 een motorvoertuig (Nissan) waarvan [slachtoffer] als bestuurder was opgetreden. Bij die auto bevonden zich nog twee personen. De auto was daar neergezet in verband met een klapband van het linkerachterwiel. [slachtoffer] was aan de linkerzijde van zijn auto bezig de achterband te verwisselen met het reservewiel en hij had de alarmlichten van de auto aangezet. Op de snelweg was het donker, de lampen van de aanwezige lantaarnpalen brandden niet. Een van de beide inzittenden was met een mobiele telefoon bezig om de bestuurder bij te lichten. De drie personen droegen donkere kleding.
Verdachte reed die nacht als bestuurder van een Opel (bestelbus) op de rechterrijstrook. Verdachte heeft verklaard dat hij de Nissan en de persoon tevoren niet heeft gezien. Dat hij ineens in zijn rechterooghoek een schim zag en dat hij toen direct een harde klap hoorde.
Verdachte is met zijn bestelbus in aanrijding gekomen met [slachtoffer], die ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden.
Enkele minuten voor de aanrijding is [getuige 1] als bestuurder van een vrachtauto langs de Nissan Micra gereden. Hij heeft daarop meteen de politie gebeld om een gevaarlijke situatie te melden. Hij heeft in het gesprek met de meldkamer aangegeven dat hij heeft gezien dat een auto met pech op de vluchtstrook stond, dat iemand een band aan het verwisselen was, dat deze persoon met zijn benen over de rijstrook lag, dat er nog twee personen bij de auto stonden en dat die precies achter de achterverlichting van de auto gingen staan. Later is [getuige 1] als getuige gehoord door de politie en ook bij de raadsheer-commissaris en hij heeft verklaringen van gelijke inhoud en strekking afgelegd
Aan verdachte zijn –kort gezegd- de volgende gedragingen tenlastegelegd.
-dat hij als bestuurder van een bedrijfsauto op de rechterrijstrook van de autosnelweg heeft gereden
-dat hij op het moment dat een persoon zich op de naast die rijstrook gelegen vluchtstrook bij een (met pech) stilstaande personenauto bevond (welke persoon en/of motorvoertuig zichtbaar waren voor het aanwezige verkeer)
-niet naar de linkerrijstrook is uitgeweken en/of heeft gestuurd, maar over de rechterrijstrook is blijven rijden,
tengevolge waarvan een aanrijding ontstond met (dodelijk) letsel tussen het door hem bestuurde motorvoertuig en die persoon ([slachtoffer]) en/of schade aan goederen is toegebracht.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek niet kunnen worden vastgesteld waar [slachtoffer] zich exact bevond op het moment dat hij is aangereden. Meer specifiek kan niet zonder meer worden vastgesteld dat hij zich op de vluchtstrook bevond, zoals in de tenlastelegging vermeld. Dit geldt temeer nu de tenlastelegging er vanuit gaat dat verdachte ten tijde van het ongeval op de rechterrijbaan heeft gereden. Vanwege de opgelopen letsels (het slachtoffer is hoog aan zijn rechterbeen gewond geraakt) en de schade aan de Opel wordt in de VOA/reconstructie gerelateerd dat het slachtoffer op het moment van de botsing zeer waarschijnlijk een staande positie heeft gehad. De situatie ten tijde van het ongeval lijkt daardoor anders te zijn geweest dan de situatie op het moment dat de getuige [getuige 1] het latere slachtoffer en de Nissan Micra passeerde. In het dossier ontbreken echter objectieve, verifieerbare gegevens over hoe die situatie ten tijde van het ongeval was. De latere VOA/reconstructie biedt in elk geval niet dergelijke objectieve en verifieerbare gegevens, omdat het om een reconstructie achteraf gaat, waarbij uitgegaan is van aannames.
Daarnaast is niet boven redelijke twijfel verheven komen vast te staan dat de persoon en de auto, de Nissan, zichtbaar waren voor het aanwezige verkeer. Het hof legt de tenlastelegging zo uit dat met “zichtbaar” is bedoeld: redelijkerwijs waarneembaar voor de gemiddeld oplettende automobilist. De weg was heel donker, de Nissan Micra had weliswaar de alarmlichten aan, maar niet uitgesloten is dat het zicht daarop belemmerd werd doordat achter de auto ook personen stonden. Dit is in elk geval kort voor het ongeval opgemerkt door de getuige [getuige 1]. Uit het feit dat deze getuige de Nissan Micra desondanks wel heeft opgemerkt en tijdig heeft kunnen uitwijken kan niet zonder meer worden afgeleid dat deze dus voor verdachte ook zichtbaar moet zijn geweest. Ook hierbij geldt dat de situatie ten tijde van het ongeval niet identiek was aan die ten tijde van het passeren door de getuige [getuige 1], terwijl de VOA/reconstructie ook geen zekerheid kan geven. Bovendien was geen gevarendriehoek geplaatst, droeg geen van de drie personen bij de Nissan een lichtgevend hesje of lichte kleding en stond de achterklep van de Nissan – met de reflecterende kentekenplaat – omhoog. Aan het voorgaande verandert het feit dat verdachte op enig moment voor de aanrijding korte tijd in zijn linkeroog zou hebben gewreven niets evenmin als het feit dat verdachte op een niet nader vast te stellen tijdstip voor de aanrijding beide ogen een moment gesloten had.
Naar het oordeel van het hof kan dus niet buiten redelijke twijfel worden bewezen dat –zoals is tenlastegelegd- [slachtoffer] op de naast de rijstrook gelegen vluchtstrook stond en evenmin dat hij en/of de auto zichtbaar was voor het overige verkeer, zodat van deze onderdelen een vrijspraak zal moeten volgen.
Dit is een zodanig essentieel onderdeel van de tenlastelegging, dat naar het oordeel van het hof verdachte daarom van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Uit die onderdelen van de tenlastelegging die wel bewezen kunnen worden geacht kan overigens ook niet worden afgeleid dat er sprake is van gedraging(en) van verdachte waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan om als getuigen te horen [getuige 2], [getuige 3] en een deskundige op het gebied van waarnemingen in het verkeer.
Gelet op de eindbeslissing ten aanzien van het tenlastegelegde kan het verzoek van de verdediging om genoemde getuigen alsnog te (doen) horen, bij gebrek aan belang zonder verdere beslissing blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. M. Barels en mr. J.A.W. Lensing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 9 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Barels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 juni 2015.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. H. Wijbrandts, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.